6.2.Uit het onderzoek in het Eurodac-systeem blijkt dat eiser op [geboortedag] 2024 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Duitsland. Dat eiser, door vrijwel meteen te vertrekken uit Duitsland, zoals hij stelt, zijn asielverzoek daar (impliciet) heeft ingetrokken, volgt de rechtbank niet. Van belang daarbij is dat Duitsland, anders dan in de uitspraak van 16 februari 2024 waar eiser naar verwijst, het claimverzoek heeft geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening, wat erop duidt dat eisers asielverzoek daar nog in behandeling is. Er is dus sprake van een terugnamesituatie. Duitsland is bij het claimverzoek volledig en juist geïnformeerd over de relevante feiten en omstandigheden omtrent het verzoek om internationale bescherming in Nederland. De situatie als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening is niet van toepassing. Dat er in de brief van de Duitse autoriteiten van 12 januari 2024 staat dat eiser zich moet melden in het opvangcentrum en wanneer hij dit niet doet zijn asielaanvraag wordt opgegeven maakt dit oordeel niet anders nu het claimakkoord dateert van na deze brief. Eiser kan gelet op het voorgaande in de onderhavige beroepsprocedure dan ook geen beroep doen op artikel 13, eerste of tweede lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt in dat kader dat Duitsland, net als Nederland, onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. De rechtbank stelt vast dat Duitsland met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser zal worden behandeld in overeenstemming met deze internationale verplichtingen. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van systeem gerelateerde en structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland en daarmee niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder mag er daarom vanuit gaan dat de Duitse autoriteiten de asielaanvraag van eiser zorgvuldig zullen behandelen.
8. Ook het persoonlijk relaas van eiser leidt niet tot de conclusie dat eiser bij overdracht naar Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd. Voor zover uitgegaan moet worden van zijn verklaringen, kan eiser bovendien bij voorkomende problemen klagen bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
9. De rechtbank overweegt verder dat eiser op geen enkele wijze (met stukken) aannemelijk heeft gemaakt dat hij een duurzame relatie heeft met iemand die hij uit Syrië kent. Hieruit vloeit voort dat niet is gebleken dat eiser en zijn gestelde verloofde gezinsleden van elkaar zijn als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g van de Dublinverordening. Reeds hierom is artikel 9 van de Dublinverordening niet van toepassing.