ECLI:NL:RBDHA:2024:2664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
NL23.40198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag met het bestreden besluit van 22 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de staatssecretaris verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte Duitsland als verantwoordelijke lidstaat heeft aangemerkt. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Italië en volgens de Dublinverordening had de staatssecretaris Italië als verantwoordelijke lidstaat moeten aanmerken. De rechtbank stelt vast dat eiser in Nederland een beroep kan doen op bepalingen uit hoofdstuk III van de Dublinverordening, omdat Duitsland het claimverzoek heeft geaccepteerd op basis van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga en is openbaar gemaakt op 16 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40198
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. Y. Izgi),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
22 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. T. der-Bedrosian als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Eiser voert aan dat Duitsland ten onrechte als verantwoordelijke lidstaat wordt aangemerkt. De verantwoordelijkheidscriteria zijn niet correct vastgesteld. Uit Eurodac blijkt dat eiser eerst is geregistreerd in Italië met de code “IT2” en vervolgens in Duitsland met de code “DE1”. Op grond van artikel 13 van de Dublinverordening had de staatssecretaris Italië als verantwoordelijke lidstaat moeten aanmerken.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 april 2019, H en R,2 en de daarop gebaseerde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 oktober 2019,3 volgt dat in het geval van een terugnamesituatie als bedoeld in de Dublinverordening eiser in beginsel in Nederland geen beroep kan doen op een bepaling in hoofdstuk III van de Dublinverordening. Op deze hoofdregel bestaat echter een uitzondering. Als eiser zijn in Duitsland ingediende asielverzoek (impliciet) heeft ingetrokken terwijl daar de procedure tot het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat nog niet is afgerond, is er sprake van een situatie die valt onder artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. In die situatie kan eiser in Nederland wel een beroep doen op bepalingen uit hoofdstuk III van de Dublinverordening. De staatssecretaris moet dan beoordelen of eiser informatie heeft verstrekt waaruit duidelijk blijkt dat Nederland op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Als dat het geval is, kan de staatssecretaris geen geldig terugnameverzoek indienen bij Duitsland.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser in Nederland een beroep kan doen op de bepalingen uit hoofdstuk III van de Dublinverordening, en dus op artikel 13 van de Dublinverordening. Uit het Eurodacresultaat blijkt dat eiser een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Duitsland, maar hieruit valt niet op te maken of dat verzoek al in behandeling is genomen. Verder heeft Duitsland het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. De rechtbank gaat er aldus vanuit dat de situatie valt onder artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Uit het Eurodacresultaat blijkt dat eiser op 21 september 2023 zijn vingerafdrukken heeft afgegeven in Italië en staat geregistreerd met de code “IT2”. De 12 maanden termijn, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening is nog niet verstreken. Dat zou betekenen dat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag van eiser. Nu echter de staatssecretaris niet binnen twee maanden na het indienen van het verzoek om internationale bescherming, welke datum gelijk valt met de Eurodactreffer, een verzoek om overname heeft ingediend bij Italië is Nederland verantwoordelijk geworden. Eiser heeft daarmee aldus voldoende aangetoond dat de staatssecretaris geen geldig terugnameverzoek heeft ingediend bij Duitsland.
8. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

2 ECLI:EU:C:2019:280.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal
€ 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 22 december 2023;
  • draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.