In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag met het bestreden besluit van 22 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de staatssecretaris verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren, maar eiser zelf niet.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte Duitsland als verantwoordelijke lidstaat heeft aangemerkt. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Italië en volgens de Dublinverordening had de staatssecretaris Italië als verantwoordelijke lidstaat moeten aanmerken. De rechtbank stelt vast dat eiser in Nederland een beroep kan doen op bepalingen uit hoofdstuk III van de Dublinverordening, omdat Duitsland het claimverzoek heeft geaccepteerd op basis van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga en is openbaar gemaakt op 16 februari 2024.