ECLI:NL:RBDHA:2024:12715
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regelgeving met betrekking tot Polen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen met het argument dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat er in Polen systeem gerelateerde tekortkomingen zijn in de asielprocedure en dat overdracht aan Polen in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Hij verwijst naar eerdere uitspraken en rapporten die de slechte omstandigheden in de Poolse detentiecentra en de risico's van pushbacks onderstrepen.
De rechtbank concludeert echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Polen zijn internationale verplichtingen jegens asielzoekers niet nakomt. De rechtbank stelt vast dat, hoewel er problemen zijn met pushbacks, er geen bewijs is dat deze ook van toepassing zijn op Dublinclaimanten. De rechtbank bevestigt dat verweerder zich terecht heeft beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de toezeggingen van de Poolse autoriteiten. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.