ECLI:NL:RBDHA:2024:12644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
23_5077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging aanslag inkomstenbelasting en behandeling van gefixeerde schadevergoeding als negatief loon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de oplegging van een aanslag inkomstenbelasting aan eiser, die in 2018 een schadevergoeding aan zijn voormalige werkgever, Stichting [stichting], heeft betaald. De aanslag is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, die het betaalde bedrag van € 15.091 als negatief loon heeft aangemerkt. Eiser heeft tegen deze aanslag beroep ingesteld, nadat zijn bezwaar door de inspecteur was afgewezen. Tijdens de zitting op 13 juni 2024 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij betoogde dat het bedrag van de schadevergoeding gebruteerd moest worden, wat zou leiden tot een hoger negatief loon en een teruggave van loonheffing.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gefixeerde schadevergoeding die eiser aan de stichting heeft betaald, niet gebruteerd hoeft te worden. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, waarin is geoordeeld dat dergelijke schadevergoedingen als negatief loon worden aangemerkt op het moment van betaling. Eiser heeft in zijn aangifte een bedrag van € 31.442 als negatief loon opgevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld en dat de inspecteur de juiste bedragen heeft gehanteerd.

De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt van eiser dat hij een groter bedrag als negatief loon in aftrek kan brengen dan hij daadwerkelijk heeft betaald. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/5077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening van 9 december 2021 de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 aan eiser opgelegd.
Het bezwaar dat eiser tegen die aanslag heeft gericht, is door verweerder afgewezen.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft schriftelijk op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2024. Eiser is verschenen. Namens verweerder verschenen mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser was tot 29 mei 2012 werkzaam in dienstbetrekking bij de Stichting [stichting] ( [stichting] ). Op die datum is hij door [stichting] op staande voet ontslagen.
2. Bij dagvaarding van 2 november 2012 heeft [stichting] schadevergoeding van eiser gevorderd, bestaande uit een aantal componenten. Eén daarvan is de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 7:677 jo. 7:680 van het Burgerlijk Wetboek. Toepassing van deze bepalingen leidde tot een vordering van € 18.523. In 2012 heeft [stichting] daarmee een bedrag van € 3.432 verrekend dat eiser nog aan arbeidsbeloning van haar tegoed had. In de dagvaardingsprocedure vorderde [stichting] bijgevolg uit hoofde van de artikelen 7:677 jo. 7:680 BW (€ 18.532 – 3.432 =) € 15.091. Bij vonnis van 7 juni 2017 [1] heeft de civiele kamer van deze rechtbank die vordering toegewezen.
3. De belastingkamer van het Gerechtshof Den Haag heeft in haar uitspraak van 6 oktober 2020, [2] over de aanslag IB/PVV 2014, geoordeeld dat de gefixeerde schadevergoeding op het moment van betaling door eiser negatief loon vormt.
4. Eiser heeft in het onderhavige jaar (2018) ter zake van de door hem verschuldigde schadevergoedingen aan [stichting] betalingen verricht die mede de gefixeerde schadevergoeding van € 15.091 omvatten.
5. Eiser heeft in zijn aangifte voor het onderhavige jaar de volgende bedragen als inkomsten uit tegenwoordige respectievelijk vroegere arbeid verantwoord:
[stichting] : loon uit tegenwoordige arbeid: € 31.442 negatief
ingehouden loonheffing: € 16.350
Gem. [gemeente] : pensioen, lijfrente of andere uitkering: € 15.037 + 34
ingehouden loonheffing: € 3.250 + 8
6. Bij e-mail van 12 november 2021 heeft eiser aan verweerder laten weten dat het bedrag van € 31.442 onjuist is en dat daarvoor in de plaats € 31.144 moet worden gelezen. Het door eiser gestelde negatieve loon van [stichting] is bepaald door de gefixeerde schadevergoeding ad € 15.091 te bruteren. Van het aldus gebruteerde bedrag heeft eiser vervolgens 52% ofwel € 16.530 in aanmerking genomen als door [stichting] ingehouden loonheffing.
7. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur € 15.091 als negatief loon in aanmerking gekomen en heeft hij het inkomen uit woning en werk vastgesteld op € 21 negatief (het saldo van het negatieve loon en de uitkering van de Gemeente [gemeente] ). Met de voorlopige en de primitieve aanslag is aan eiser per saldo teruggave van verrekende voorheffingen verleend van (€ 3.250 + 8 =) € 3.258.
Geschil
8. In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd en welk bedrag als verrekenbare voorheffing in aanmerking komt.
9. Eiser stelt dat het door hem aan [stichting] betaalde bedrag van € 15.091 moet worden gebruteerd en dat aldus € 31.144 als negatief loon in aanmerking komt. Daarvan moet volgens hem het bedrag van € 16.530 als loonheffing in aanmerking worden genomen die bij de onderhavige aangifte moet worden verrekend, resulterend in een teruggave van per saldo (€ 16.530 + 3.258 =) € 19.788.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat brutering van de gefixeerde schadevergoeding noch verrekening van loonheffing ter zake van die vergoeding aan de orde is. Naar zijn mening is de aanslag naar het juiste inkomen opgelegd en is het juiste bedrag aan loonheffingen verrekend.
Beoordeling van het geschil
11. Eiser heeft aan zijn standpunt enerzijds ten grondslag gelegd dat moet worden aangesloten bij de wijze waarop in 2012 verrekening heeft plaatsgevonden, anderzijds dat op dezelfde manier moet worden gehandeld als bij terugbetaling van ten onrechte genoten loon of uitkering.
11.1
In 2012 heeft [stichting] een bedrag aan netto-salaris dat zij aan eiser verschuldigd was, verrekend met de schadevergoeding die zij van eiser claimde. Hieraan is niet enige brutering te pas gekomen. De rechtbank ziet al daarom niet in hoe deze verrekening een argument voor het standpunt van eiser zou opleveren.
11.2
Als bij de vordering tot terugbetaling van ten onrechte genoten loon wordt gebruteerd, dan wordt het door de werknemer indertijd netto ontvangen loon verhoogd met de belasting die de werkgever daarover heeft afgedragen. De werknemer betaalt in dat geval dus aan de werkgever het bruto bedrag. Eiser heeft echter niet loon aan [stichting] terugbetaald, maar een schadevergoeding. Wat eiser heeft betaald, is niet het gebruteerde bedrag maar hetgeen waartoe hij door de rechtbank veroordeeld was. Voorts heeft [stichting] ter zake van die schadevergoeding niet enige loonheffing ingehouden of anderszins betaald. Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat de vergelijking met terugbetaling van loon niet kan slagen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanknopingspunt voor dat eiser een groter bedrag als negatief loon in aftrek zou kunnen brengen dan hij daadwerkelijk aan [stichting] heeft betaald, noch dat hij een bedrag aan loonbelasting zou kunnen verrekenen dat niet is geheven. Zij acht het standpunt van eiser dan ook onjuist.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag niet naar een te hoog bedrag vastgesteld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Pelinck, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).