Overwegingen
1. Eiser heeft op 21 oktober 2020 aangifte Bpm gedaan ter zake van een Volkswagen Golf (de auto).
2. Tot de stukken van het geding behoort een op 21 oktober 2020 gedagtekend expertiseverslag van Bol Expertise (de taxateur). De taxateur heeft schade aan de auto geconstateerd voor een bedrag van € 22.340,17.
3. Op 2 november 2020 heeft een hertaxatie door DRZ plaatsgevonden. Door DRZ is geen schade aangetroffen. In het rapport van DRZ zijn, onder meer, koerslijstwaarden van Xray en Eurotaxglass’s vermeld.
4. In de aangifte is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 21.823. Dit betreft de waarde volgens de Xray koerslijst. De aangegeven huidige inkoopwaarde bedraagt € 2.830. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 467 en is op aangifte voldaan.
5. De naheffingsaanslag Bpm bedraagt € 3.200. Bij de aanslagoplegging is uitgegaan van de Xray-koerslijstwaarde en is geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen.
6. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag is op 4 juni 2021 door verweerder ontvangen.
7. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.084. Daarbij is uitgegaan van de koerslijstwaarde volgens Eurotaxglass’s waarop een correctie heeft plaatsgevonden voor markt- en dealersituatie. Verweerder heeft geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
8. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Daarnaast is in geschil of terecht geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend.
9. Eiser heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiser moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiser stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
10. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiser heeft zijn stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
11. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. Hij heeft daartoe verwezen naar het expertiseverslag dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het expertiseverslag en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals eiser stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld.
12. De beroepsgronden van eiser met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet omdat de herleidingsmethode niet behoort tot de in de wet toegestane methodes om de vermindering van de Bpm te berekenen ter zake van de registratie van een geïmporteerde gebruikte auto.
13. Op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht worden kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder dient bij het opleggen van een naheffingsaanslag kennis te nemen van en rekening te houden met de daarvoor relevante gegevens waarover hij de beschikking heeft. Dat brengt echter niet mee dat de stelplicht en bewijslast in zoverre op verweerder komt te rusten.In het kennisgroepstandpunt van 18 maart 2020is opgenomen dat de belastingplichtige een beroep moet doen op de waardeverminderende factoren in de koerslijst van Eurotaxglass’s. De rechtbank stelt vast dat aan eiser een voornemen en een mededeling naheffing zijn gestuurd en dat eiser in reactie daarop niet heeft gesteld dat op de koerslijst van EurotaxGlass’s een afslag moest worden toegepast vanwege de markt/dealersituatie. Eiser heeft dit pas in de bezwaarfase aangevoerd. Dat eiser teveel Bpm op aangifte heeft betaald is niet het gevolg van een onrechtmatigheid aan de kant van verweerder zodat eiser niet met succes aanspraak kan maken op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en niet naar een te hoog bedrag opgelegd en heeft verweerder terecht afgezien van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
15. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
16. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 4 juni 2021, de uitspraak op bezwaar is van 13 oktober 2023 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 23 juli 2024. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van ruim 3 jaar verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 1.500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De overschrijding dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase.
17. Nu aan eiser een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor van 0,25).
18. Bovengenoemde vergoedingen dienen op grond van artikel 19a, vierde lid, van de Wet Bpm uitsluitend plaats te vinden op een bankrekening die op naam staat van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
Afschrift verzonden aan partijen op: