Overwegingen
1. Eiseres heeft op 10 september 2020 aangifte Bpm gedaan ter zake van een BMW Alpina (de auto). Hij heeft de auto in augustus 2020 in Duitsland gekocht voor € 86.260 (exclusief Btw, Bpm en transportkosten).
2. Tot de stukken van het geding behoort een op 8 september 2020 gedagtekend taxatierapport van Waardetaxaties.nl (de taxateur). De taxateur heeft schade aan de auto geconstateerd voor een bedrag van € 2.836.
3. Op 17 september 2020 heeft een hertaxatie door DRZ plaatsgevonden. Door DRZ is geen schade aangetroffen.
4. In de aangifte is aan de is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 74.756 en een huidige inkoopwaarde van € 71.920. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is bepaald aan de hand van de Xray-koerslijstwaarde van een BMW 540i met voor ruim € 68.000 aan opties. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 19.141 en is op aangifte voldaan.
5. De naheffingsaanslag Bpm bedraagt € 3.846. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is € 2.270 aan extra leeftijdskorting toegepast en is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 144.590 en een handelsinkoopwaarde van € 74.756.
6. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
9. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
10. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres. Zij heeft daartoe verwezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals eiseres stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld.
11. Anders dan verweerder bepleit, dient voor de voor de auto verschuldigde Bpm niet te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto bpm) van de referentievoertuigen, maar van de CO2-uitstoot (en dus de bruto bpm) van de auto zelf.Uitgaande van een catalogusprijs van € 111.324, een bedrag van € 23.378 aan Btw en een bedrag van € 48.850 bedraagt de historische nieuwprijs van de auto € 183.552.
12. Naar het oordeel van de rechtbank maakt verweerder aannemelijk dat de hogere nieuwprijs in onderhavige geval niet resulteert in verlaging van de naheffingsaanslag omdat bij de aanslagoplegging is uitgegaan van een te lage handelsinkoopwaarde. Verweerder heeft toegelicht dat, gelet op het exclusieve karakter van de BMW Alpina, geen koerslijst van de auto bestaat. Daarbij heeft verweerder gewezen op verschillen tussen de BMW Alpina en de Xray-koerslijstauto wat betreft onder meer het aantal cilinders, het motorvermogen en het gewicht. Verweerder bepleit een handelsinkoopwaarde van € 125.016. De rechtbank acht dit bedrag, dat is gebaseerd op het eigen aankoopbedrag van de auto, aannemelijk. Aan de omstandigheid dat verweerder bij de aanslagoplegging is uitgegaan van een lagere handelsinkoopwaarde kan geen vertrouwen worden ontleend. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de lagere handelsinkoopwaarde is opgenomen in de aangifte van eiseres.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en niet naar een te hoog bedrag opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
14. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
15. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 21 april 2022, de uitspraak op bezwaar is van 12 oktober 2023 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 23 juli 2024. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van ruim 2 jaar verstreken. Aan eiseres komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De overschrijding dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase.
16. Nu aan eiseres een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor van 0,25).
17. Bovengenoemde vergoedingen dienen op grond van artikel 19a, vierde lid, van de Wet Bpm uitsluitend plaats te vinden op een bankrekening die op naam staat van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
Afschrift verzonden aan partijen op: