ECLI:NL:RBDHA:2024:1253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
NL23.40136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus - Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 22 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 26 januari 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk. Dit betekent dat de staatssecretaris niet verplicht is om het risico op refoulement te onderzoeken, aangezien er voldoende motivatie is gegeven voor het niet toepassen van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aangetoond dat Oostenrijk niet aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, ondanks zijn claims over inhumane leefomstandigheden.

Eiser betoogt verder dat er een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Oostenrijk en Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat dit betoog niet slaagt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Hof van Justitie van de Europese Unie, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40136

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
22 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.40137, op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De staatssecretaris mag namelijk ten aanzien van Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierdoor hoeft het risico op refoulement niet onderzocht te worden. Daarnaast heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris ten aanzien van Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat ten aanzien van Oostenrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat sprake is van inhumane leefomstandigheden en tekortkomingen in de asielopvang. Ter onderbouwing heeft eiser een brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) overgelegd waarin verschillende ambtsberichten en rapporten van internationale organisaties worden genoemd en toegelicht.
5.1.
Het betoog slaagt niet. Als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen jegens eiser zal nakomen. Dit is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ook bevestigd. [2] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hierin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft namelijk geen informatie overgelegd om zijn betoog dat in Oostenrijk sprake is van inhumane leefomstandigheden en tekortkomingen in de asielopvang te onderbouwen. De brief en de bijlagen daarbij die eiser heeft overgelegd gaan namelijk over de situatie in Irak. Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat in Oostenrijk sprake is van tekortkomingen
.Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure. De staatssecretaris mag daarom ten aanzien van Oostenrijk nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierdoor mag de staatssecretaris erop vertrouwen dat Oostenrijk deugdelijke opvang en rechtsbescherming aan eiser biedt.
Loopt eiser risico op indirect refoulement [3] vanwege een verschil in beschermingsbeleid
tussen Oostenrijk en Nederland?
6. Eiser betoogt dat tussen Oostenrijk en Nederland een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid bestaat ten aanzien van Irakezen die in Irak werkzaam zijn geweest voor de Amerikanen. Op grond van het Nederlandse beleid wordt een aanvraag namelijk ingewilligd als sprake is van geringe indicaties dat een Irakees werkzaam is geweest voor de Amerikanen. Daarnaast wordt er geen binnenlands vestigingsalternatief tegengeworpen en wordt niet aangenomen dat bescherming gekregen kan worden van de autoriteiten. In Oostenrijk moet echter sprake zijn van een vervolgingshandeling en wordt een binnenlands vestigingsalternatief tegengeworpen. Eiser wijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 20 juli 2023. [4] Ook heeft eiser een opname van een Oostenrijkse nieuwszender overgelegd. In deze opname wordt besproken dat er uitgeprocedeerde Irakezen zijn uitgezet vanuit Oostenrijk en dat vijf van deze personen vermist zijn sinds hun aankomst in Irak. Bij terugkeer naar Oostenrijk loopt hij daarom risico op indirect refoulement. Eiser wijst ook nog op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, waaruit het beoordelingskader voor deze beroepsgrond blijkt. [5]
6.1.
Het betoog slaagt niet. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 30 november 2023 [6] blijkt, in het kader van een Dublinoverdracht, dat de rechter in de verzoekende lidstaat (in dit geval Nederland), het risico op refoulement in de ontvangende lidstaat (in dit geval Oostenrijk) niet mag onderzoeken als van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Onder 5.1 heeft de rechtbank geoordeeld dat ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De rechtbank mag daarom het risico op refoulement door een verschil in beschermingsbeleid niet onderzoeken en komt daarom niet toe aan een beoordeling volgens de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022.
Had de staatssecretaris het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen. Volgens eiser zijn er bijzondere omstandigheden, namelijk de medische omstandigheden van hem en zijn vader en de situatie in Irak.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Hierbij heeft de staatssecretaris mogen meewegen dat eiser over de gestelde medische omstandigheden tijdens de gehoren niets heeft verklaard. Daarnaast zijn de gestelde medische omstandigheden niet nader met stukken onderbouwd. Verder is er geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden. De situatie in Irak ziet immers op het asielrelaas van eiser en kan daarom niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus - Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3236, ABRvS 17 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1503 en ABRvS 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1997.
3.Indirect refoulement betekent dat een asielzoeker wordt overgedragen aan een voor de behandeling van het asielverzoek verantwoordelijke lidstaat waarvan te verwachten is dat deze staat de asielzoeker zal doorzenden naar een land waar hij een reëel risico zal lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling (refoulement).
4.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam 20 juli 2023, NL22.16072.
5.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.