In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 22 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 26 januari 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk. Dit betekent dat de staatssecretaris niet verplicht is om het risico op refoulement te onderzoeken, aangezien er voldoende motivatie is gegeven voor het niet toepassen van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aangetoond dat Oostenrijk niet aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, ondanks zijn claims over inhumane leefomstandigheden.
Eiser betoogt verder dat er een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Oostenrijk en Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat dit betoog niet slaagt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Hof van Justitie van de Europese Unie, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.