ECLI:NL:RBDHA:2024:1238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39707 en NL23.39708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielverzoek. Eiser is het hier niet mee eens en verzoekt om een voorlopige voorziening.

De rechtbank overweegt dat er geen zitting wordt gehouden, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat Kroatië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. De rechtbank stelt vast dat eiser geregistreerd is in het Eurodac-systeem en dat hij op 27 september 2023 een verzoek om internationale bescherming in Kroatië heeft ingediend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Eurodac-gegevens onjuist zijn of dat hij gedwongen is om een asielverzoek in te dienen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39707 en NL23.39708
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1977. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat hij in Kroatië geen asielaanvraag heeft ingediend en is het daarom niet eens met het besluit om zijn aanvraag niet in Nederland in behandeling te nemen. Artikel 20, vijfde lid Dublinverordening is volgens de Kroatische autoriteiten van toepassing, waaruit opgemaakt kan worden dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Eiser is het hier niet mee eens nu hij geen asielaanvraag heeft ingediend en deze dus ook niet heeft ingetrokken. Ten slotte verzoekt eiser om alles wat hij eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. De rechtbank overweegt verder dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mogelijk is.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Eiser heeft geen stukken overlegd waaruit blijkt dat Kroatië zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Kroatië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Uit het persoonlijk relaas van eiser valt ook niet af te leiden dat de asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Bovendien heeft Kroatië met het claimakkoord gegarandeerd om eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen, met inachtneming van de verschillende Europese richtlijnen. Daarbij komt dat als eiser meent dat Kroatië handelt in strijd met Europese richtlijnen en mensenrechtenverdragen, hij hierover een klacht kan indienen bij de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat de Kroatische autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het Eurodac-resultaat dat zich in het dossier bevindt volgt dat eiser in Kroatië geregistreerd is en op 27 september 2023 een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan. Eiser heeft dit ook bevestigd, waarbij hij weliswaar heeft verklaard dat hij daartoe werd gedwongen. [2] Verweerder mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat Eurodac-registraties zorgvuldig plaatsvinden. [3] Eiser heeft met de enkele stelling(en) dat hij geen asielverzoek heeft ingediend in Kroatië, dan wel dat hij hiertoe werd gedwongen, niet aannemelijk gemaakt dat de Eurodac-gegevens onjuist zijn.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag op goede gronden niet in behandeling genomen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [4] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak
op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
2.Zie pagina 6 van het rapport aanmeldgehoor Dublin.
3.Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraken van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147 en 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2659.
4.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.