In deze zaak heeft eiser op 12 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 23 februari 2023 afgewezen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, nadat hij de staatssecretaris op 31 augustus 2022 in gebreke had gesteld. De rechtbank heeft eerder, op 19 april 2023, het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft op 11 oktober 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris.
De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Dit betekent dat eiser recht heeft op beroep. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de eerder gestelde termijn van zestien weken. Daarom is het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de staatssecretaris, die € 100,- per dag bedraagt voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt op 6 februari 2024. Eiser kan binnen zes weken na de bekendmaking van deze uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.