ECLI:NL:RBDHA:2024:12264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Dublinoverdracht naar Frankrijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit een gezin van Azerbeidzjaanse nationaliteit, waren in vreemdelingenbewaring gesteld en zouden op 6 augustus 2024 worden overgedragen aan Frankrijk op basis van de Dublinverordening. De verzoekers hadden eerder asielaanvragen ingediend in Nederland, maar deze waren niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van hun aanvragen. De verzoekers stelden dat er nieuwe feiten waren die een overdracht aan Frankrijk onwettig zouden maken, onder andere vanwege zorgen over de opvang en asielprocedures in Frankrijk. De minister van Asiel en Migratie verweerde zich door te stellen dat er geen nieuwe feiten waren en dat de overdrachtsbesluiten rechtmatig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers niet voldoende hadden aangetoond dat er sprake was van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de overdracht aan Frankrijk op 6 augustus 2024 kon plaatsvinden. De uitspraak benadrukte dat de belangen van de minister zwaarder wogen dan die van de verzoekers, vooral omdat de overdracht al was gepland en de verzoekers geen rechtsmiddel hadden aangewend tegen eerdere uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30720

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

V-nummer: [nummer] ,
[naam], verzoekster,
V-nummer: [nummer] ,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam],
V-nummer: [nummer] ,
[naam],
V-nummer: [nummer] ,
[naam],
V-nummer: [nummer] ,
allen van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
hierna tezamen: verzoekers
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Op 29 juli 2024 zijn verzoekers door de minister in vreemdelingenbewaring gesteld en is hen kenbaar gemaakt dat zij op 6 augustus 2024, om 09:45 uur per vliegtuig (vluchtnummer KL1431) zullen uitreizen naar Lyon, Frankrijk.
Verzoekers hebben op 29 juli 2024 voor een tweede maal beroepen ingesteld tegen de overdrachtsbesluiten van 18 april 2024. Deze beroepen zijn geregistreerd onder zaaknummers NL24.29932, NL24.29942, NL24.29937 en NL24.29940.
Verzoekers hebben op 5 augustus 2024 de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij in Nederland mogen blijven totdat op hun beroepen is beslist.
Verweerder heeft op 5 augustus 2024 een reactie gegeven op het verzoek.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
3.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers op 3 februari 2024 in Nederland asielaanvragen hebben ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat zij eerder in 2022 in Frankrijk asiel hebben aangevraagd. Een terugname van verzoekers op grond van de Dublinverordening is door de Franse autoriteiten aanvaard op 5 april 2024. Bij afzonderlijke besluiten van 18 april 2024 heeft de minister de asielaanvragen niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan (de overdrachtsbesluiten). Bij uitspraken van 22 mei 2024 heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep van verzoekers niet ontvankelijk verklaard en hun verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen gronden waren ingediend. [1] Tegen de buiten zitting uitspraak van de rechtbank is geen rechtsmiddel aangewend.
3.2.
Op 29 juli 2024 zijn door een nieuwe gemachtigde namens verzoekers opnieuw beroepen ingesteld tegen de overdrachtsbesluiten van 18 april 2024. Verzoekers zijn in deze beroepen uitgenodigd voor een behandeling ter zitting op 6 augustus 2024, om 16:45 uur.
4.1.
Verzoekers hebben verzocht om de minister te verbieden dat zij worden overgedragen totdat op hun (tweede) beroepen tegen de overdrachtsbesluiten is beslist. Een overdracht aan Frankrijk kan niet plaatsvinden, omdat volgens verzoekers niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en omdat de rechtbank de tijd dient te hebben om op hun (tweede) beroepen te beslissen. Een eerder beroep tegen de overdrachtsbesluiten is niet inhoudelijk beoordeeld en het gaat om een gezin met jonge kinderen, terwijl er opvangproblemen zijn in Frankrijk. In dit verband is verwezen naar de gronden van beroep in de bodemprocedure, waarin een beroep is gedaan op het AIDA rapport (update 2022) en twee artikelen van het ECRE en France24 over een ‘sociale zuiveringsoperatie’ in Parijs in aanloop van de Olympische Spelen. Verzoekers beroepen zich ook op twee uitspraken van de zittingsplaats Amsterdam. [2] Daarnaast heeft de minister geen specifiek belang om de overdracht te laten plaatsvinden voordat op de beroepen is beslist, omdat de uiterste overdrachtsdatum pas in oktober verstrijkt. Tot slot is gesteld dat verzoekers eerst op 5 augustus 2024 van de overdracht door de minister op de hoogte zijn gesteld.
4.2.
De minister heeft gesteld dat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden sinds de in rechte vaststaande uitspraak van 22 mei 2024, zodat van de rechtmatigheid van de overdrachtsbesluiten van 18 april 2024 mag worden uitgegaan. In dit verband is verwezen naar het verweerschrift in de bodemprocedure. De minister stelt zich op het standpunt dat van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en dat verzoekers met de ingebrachte stukken niet hebben onderbouwd dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Frankrijk. Ook hebben verzoekers, anders dan het geval was met eisers in de twee uitspraken van zittingsplaats Amsterdam, niet aangetoond dat zij bijzonder kwetsbaar zijn. De minister meent dat er geen aanleiding bestaat dat verzoekers de behandeling van hun (tweede) beroepen tegen de overdrachtsbesluiten bijwonen, nu deze besluiten al in rechte vaststaan. Het belang van de minister weegt volgens hem zwaarder, omdat het plannen van de Dublinoverdracht veel tijd en moeite heeft gekost nu er 9 escorts van de Koninklijke Marechaussee en een medisch begeleider meegaan.
5. Gezien wat verzoekers aan hun verzoek ten grondslag hebben gelegd bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers met de ingebrachte stukken en hun verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft recentelijk bij uitspraak van 2 mei 2024 nog bevestigd dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, waarbij het AIDA rapport (update 2022) is betrokken. [5] In de artikelen van het ECRE en van France24 ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat deze informatie ziet op Parijs terwijl verzoekers worden uitgezet naar Lyon.
6. De voorzieningenrechter is verder met de minister van oordeel dat het belang dat de geplande overdracht met begeleiding doorgaat op 6 augustus 2024, zwaarder weegt dan het belang van verzoekers om de behandeling van hun tweede beroepen op zitting bij te wonen.
Daartoe overweegt zij dat de overdrachtsbesluiten van 18 april 2024 in rechte vast staan nu verzoekers geen rechtsmiddel hebben aangewend tegen de uitspraak van 22 mei 2024. Gelet op het voorgaande kan dat voor rekening en risico van verzoekers komen. Tot slot stelt de voorzieningenrechter vast dat aan verzoekers op 29 juli 2024 in het gehoor voorafgaande aan hun inbewaringstelling is voorgehouden dat zij zullen worden overgedragen op 6 augustus 2024.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de overdracht van verzoekers aan Frankrijk op 6 augustus 2024 mag plaatsvinden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Uitspraken van 29 maart 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1592, en van 3 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8597.
3.Het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.