ECLI:NL:RBDHA:2024:12246

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
SGR 23/8435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag jachtakte wegens vrees voor misbruik van wapens en munitie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een jachtakte. De korpschef van de politie heeft deze aanvraag op 17 maart 2023 afgewezen, en het bestreden besluit van 30 november 2023 heeft deze afwijzing in stand gelaten. Eiser is het niet eens met deze beslissing en stelt dat de wettelijke vereisten niet zijn nageleefd, omdat de overtreding niet in de relevante artikelen staat en de terugkijktermijn niet correct is toegepast. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de aanvraag heeft afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat eiser in de acht jaar voorafgaand aan de aanvraag een strafbeschikking heeft gekregen wegens overtreding van artikel 6 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank stelt dat de minister beoordelingsruimte heeft en dat de Cwm 2019 van toepassing is op de aanvraag voor een jachtakte. De rechtbank concludeert dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat eiser misbruik zal maken van zijn bevoegdheid om wapens en munitie voorhanden te hebben, wat leidt tot een gevaar voor de openbare orde en veiligheid.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser terecht geen jachtakte heeft gekregen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn en is openbaar uitgesproken op 10 juli 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2024 in de zaak van

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.V. van der Kolk),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Spekreijse)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een jachtakte (de aanvraag).
1.1.
De korpschef van de politie heeft deze aanvraag met het besluit van 17 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 november 2023 op het administratief beroep van eiser heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de korpschef op 10 oktober 2022 verzocht hem een jachtakte [1] te verlenen. De korpschef heeft besloten het verzoek af te wijzen omdat er reden is om aan te nemen dat eiser van de bevoegdheid om wapens en munitie voorhanden te hebben, misbruik zal maken. [2] Uit een uittreksel van het Justitiële Documentatiesysteem (JDS) volgt dat eiser in de acht jaar voorafgaand aan de aanvraag op 22 april 2018 scherpe munitie onbeheerd heeft achtergelaten en dus de voorwaarden van de jachtakte schond
.De korpschef heeft op 1 augustus 2018 de jachtakte ingetrokken. [3] Op 12 augustus 2019 heeft de officier van justitie eiser een strafbeschikking opgelegd wegens overtreding van artikel 6 van de Wet wapens en munitie (Wwm). De minister heeft beslissend op het administratief beroep het besluit van de korpschef gehandhaafd. In deze zaak moet de vraag worden beantwoord of dit terecht is gedaan.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser is het niet eens met het besluit. Eiser vindt dat er niet aan de wettelijke vereisten is voldaan, omdat de genoemde overtreding niet benoemd staat in de artikelen die tot weigering kunnen leiden. Ook staat niets over terugkijktermijnen in het artikel waar de minister zich op baseert. De minister kan niet de weigeringsgrond en terugkijktermijn uit de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm) toepassen, omdat het geen algemene maatregel van bestuur is. In de Wnb staat namelijk dat bij algemene maatregelen van bestuur aanvullende regels worden gesteld. Daarbij is met de betaling van de strafbeschikking in 2019 die zaak afgedaan. Verder zijn er geen feiten, omstandigheden of geconstateerd gedrag die beletten dat de aanvraag voor een jachtakte voor eiser worden goedgekeurd. Dat eiser tot augustus 2018 gewoon de jachtwapens voorhanden kon hebben en munitie kon aanschaffen, schept het vermoeden dat er geen zorgen zijn over eiser. Tot slot heeft eiser aangekaart dat een terugkijktermijn van acht jaar niet kan, omdat strafbeschikkingen waar een geldboete wordt opgelegd maximaal vijf jaren in het JDS mogen worden bewaard.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank vindt dat verweerder terecht de aanvraag heeft afgewezen. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Op grond van artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb moet de minister beoordelen of er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid om de jacht uit te oefenen misbruik zal maken, of zodanig gebruik zal maken dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen. Bij de invulling van dat criterium heeft de minister beoordelingsruimte. Daarvoor heeft de minister de Cwm 2019 opgesteld, die ook van toepassing is op de aanvraag voor een jachtakte. In paragraaf 1.2 van Bijzonder deel B van de Cwm 2019, die gaat over de invulling van het ‘vrees voor misbruik’ criterium, worden transacties en strafbeschikkingen gelijkgesteld met onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraken. [4] De minister mocht dus bij de toepassing van artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb de aan eiser opgelegde strafbeschikking op grond van de Wwm betrekken in zijn oordeel of eiser van zijn bevoegdheid om de jacht uit te oefenen misbruik zal maken.
4.2.
Volgens de hoogste bestuursrechter [5] bevindt iemand die een wapenverlof heeft, zich in een uitzonderingspositie. Voor andere burgers geldt een algemeen verbod op het voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie. Deze uitzonderingspositie brengt mee dat in de houder van een jachtakte het vertrouwen moet kunnen worden gesteld dat hij zich strikt aan de toepasselijke regels zal houden en zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. [6] Daarom is geringe twijfel aan het kunnen toevertrouwen van het onder zich hebben van wapens of munitie voldoende grond om het wapenverlof in te trekken of te weigeren. [7] Hoewel al geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het wapenverlof voldoende reden is om het in te trekken, moet deze twijfel wel onderbouwd en objectief toetsbaar zijn. [8]
4.3.
Omdat de officier van justitie in de acht jaar voorafgaand aan de aanvraag aan eiser een strafbeschikking heeft opgelegd vanwege het plegen van een overtreding van artikel 6 van de Wwm, mocht de minister [9] aannemen dat eiser van de bevoegdheid om de jacht uit te oefenen misbruik zal maken, of zodanig gebruik zal maken dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen. In dat geval moet de minister de jachtakte weigeren. [10] Dit vindt de rechtbank redelijk, zeker omdat eiser ruim 600 kogels en twee stuks illegaal vuurwerk in zijn auto liet liggen. Zo liet eiser zien dat hij zich onvoldoende bewust is van de zware verantwoordelijkheid die op hem rustte. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat er in dit geval geen reden is om af te wijken van de terugkijktermijn van acht jaar. Dat een strafbeschikking maximaal vijf jaar op het JDS vermeld wordt, verandert niets aan het feit dat er toen het besluit werd genomen nog geen vijf jaren waren verstreken. Anders dan eiser betoogt, sluit de Cwm 2019 in paragraaf 1.2 van Bijzonder deel B de toepasselijkheid van de hardheidsclausule uit in het geval van een beoordeling op grond van de Wnb, als er grond is om aan te nemen dat van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben misbruik zal worden gemaakt dan wel dat de aanvrager hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen. De minister hoefde daarom niet de hardheidsclausule toe te passen. De weigering van de jachtakte is in dit geval dus niet onevenredig. Daaraan kan niet afdoen dat niet in geschil is dat wanneer eiser na het binnenkort verstrijken van de termijn van registratie in het JDS bij de korpschef een nieuwe aanvraag kan doen met kans op resultaat.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser terecht geen jachtakte heeft gekregen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.26 van de Wet natuurbescherming (Wnb).
2.Zie artikel 3.28 lid 3 onder a van de Wnb en Bijzonder deel B 1.2, ad a onder b3, en ad b onder ‘Relatie met de Wet natuurbescherming’ van de Circulaire wapens en munitie 2019
3.Artikel 5.4 van de Wnb.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:270.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:219.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:270.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3709.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3709.
9.Zie artikel 3.28 lid 3, aanhef en onder a, van de Wnb, in samenhang gelezen met paragraaf 1.2 van Bijzonder deel B van de Cwm 2019
10.Zie artikel 3.28 lid 3, aanhef en onder a, van de Wnb.