ECLI:NL:RBDHA:2024:12140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.22193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag na vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, had een asielaanvraag ingediend die door de minister van Asiel en Migratie op 22 mei 2024 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 29 juni 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde, mr. Khalaf, op 8 juli 2024 heeft aangegeven geen contact meer te hebben met eiser. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden aangenomen dat een vreemdeling die zonder kennisgeving vertrekt, geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

In dit geval concludeert de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde en er geen recente informatie is die erop wijst dat hij nog in Nederland verblijft. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22193

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. Bij besluit van 22 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Met toepassing van 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

2. Bij brief van 3 juli 2024 heeft de minister de rechtbank geïnformeerd dat uit het departementale dossier van het COA is gebleken dat eiser op 29 juni 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft naar aanleiding van vragen van de rechtbank op 8 juli 2024 laten weten geen contact meer te hebben met eiser en dat hij er niet in slaagt om met hem in contact te komen.
2.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [1]
2.2.
Uit de omstandigheid dat eiser, volgens (onweersproken) informatie uit het departementale dossier van het COA, met onbekende bestemming is vertrokken, zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft en hij op dit moment geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde over zijn procedure, leidt de rechtbank af dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte internationale bescherming. Daarom heeft hij geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
2.3.
De door de Afdeling in haar uitspraak van 1 juli 2024 [2] aangebrachte nuancering op de onder 2.1. bedoelde rechtspraak, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel omdat geen sprake is van door de gemachtigde verstrekte recente informatie waaruit blijkt dat er nog contact met eiser over de procedure wordt onderhouden.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.