ECLI:NL:RBDHA:2024:12140
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag na vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, had een asielaanvraag ingediend die door de minister van Asiel en Migratie op 22 mei 2024 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 29 juni 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde, mr. Khalaf, op 8 juli 2024 heeft aangegeven geen contact meer te hebben met eiser. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden aangenomen dat een vreemdeling die zonder kennisgeving vertrekt, geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
In dit geval concludeert de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde en er geen recente informatie is die erop wijst dat hij nog in Nederland verblijft. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.