Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De beroepsgronden van eiser zal de rechtbank in haar oordeel bespreken.
3. Eiser stelt dat hij Eritrea in 2009 samen met zijn vader en moeder heeft verlaten omdat eisers vader wilde vluchten voor de militaire dienst. Eiser heeft daarna in Sudan gewoond. In augustus 2020 heeft eiser Sudan verlaten. Eiser voelde zich niet veilig in Sudan, omdat hij bang was om opgepakt te worden en om terug naar Eritrea te worden gestuurd. Eiser wil niet terug naar Eritrea, omdat hij daar vreest voor een levenslange gevangenisstraf of militaire dienst.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst.
5. De minister acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig. Eiser heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn geboortedatum, heeft geen originele identificerende documenten overgelegd die op hemzelf zien en waaruit zijn gestelde identiteit blijkt en heeft met de identiteitskaarten van zijn gestelde ouders zijn eigen identiteit niet onderbouwd. Verder heeft eiser geen beheersing van het Saho en weinig kennis van Eritrea. Omdat de minister de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig acht beoordeelt de minister het asielrelaas niet inhoudelijk. De asielmotieven hebben slechts betekenis tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling. De minister concludeert dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eiser de minister heeft misleid over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Omdat de aanvraag kennelijk ongegrond is, onthoudt de minister een vertrektermijn en wordt een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiser dient terug te keren naar Sudan.
Zorgvuldigheidsgebrek
6. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst twee identiteitskaarten van zijn gestelde ouders overgelegd. De minister heeft deze documenten ook laten onderzoeken. Eiser stelt dat hij in zijn belangen is geschaad doordat de minister deze identiteitskaarten tijdens de besluitvormingsfase niet wilde teruggeven en eiser zich hiermee dus ook niet tot de Eritrese autoriteiten kon wenden. De rechtbank stelt vast dat de minister ter zitting heeft erkend dat in de beschikking ten onrechte is overwogen dat niet is voldaan aan het verzoek van eiser om deze documenten aan hem terug te geven. De rechtbank overweegt dat de minister hiermee heeft erkend dat de beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep is daarom gegrond, zodat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen.
7. De rechtbank ziet echter aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in stand kunnen blijven, nu eiser tijdens de beroepsprocedure de identiteitskaarten terug heeft gekregen en hij zich hiermee alsnog tot de Eritrese autoriteiten heeft kunnen wenden.
Beoordeling van de gronden tegen de afwijzing van de asielaanvraag
8. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)1 volgt dat een asielmotief slechts betekenis heeft tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling en dat een verdere beoordeling van het asielrelaas niet kan worden verricht wanneer de vreemdeling dat element niet aannemelijk heeft gemaakt. De bewijslast om de identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken, ligt bij eiser.
9. Eiser stelt dat de minister ten onrechte eisers identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig acht. Op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, ingaan.
10. Eiser stelt dat hij geen wisselende gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit en geboortedatum. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn geboortedatum. Eiser heeft zelf verklaard dat hij in Italië een meerderjarige leeftijd heeft opgegeven, terwijl hij in de Nederlandse asielprocedure heeft gesteld dat hij minderjarig is. De niet onderbouwde stelling van eiser dat de registratie in Italië mankementen vertoont leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, alleen al omdat eiser stelt dat hij zelf in Italië heeft opgegeven meerderjarig te zijn en de Italiaanse autoriteiten dit vervolgens ook zo hebben geregistreerd (met een geboortedatum van [geboortedatum 2] 2003).
Documenten
11. Eiser stelt dat hij Eritrea op jonge leeftijd heeft verlaten en illegaal in Sudan heeft verbleven en daar is opgegroeid. Eiser stelt dat hij met de identiteitskaarten van zijn ouders een begin van bewijs heeft geleverd met betrekking tot zijn eigen identiteit en nationaliteit. Ook stelt eiser dat de persoonsgegevens van zijn ouders overeenkomen met de verklaringen die eiser hierover eerder in het gehoor heeft gegeven. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat eiser (in het geheel) geen persoonlijke (identiteits)documenten heeft overgelegd om zijn verklaringen te onderbouwen. Eiser heeft zich tijdens de beroepsprocedure met de identiteitsdocumenten van zijn gestelde ouders gewend tot de Eritrese autoriteiten om zo zijn eigen identiteit en nationaliteit mogelijk te kunnen onderbouwen, echter, zonder succes. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat de identiteitskaarten van eisers gestelde ouders in combinatie met eisers verklaringen de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk maken, omdat de identiteitskaarten niet zien op eiser zelf en omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de personen op die identiteitskaarten daadwerkelijk eisers vader en moeder zijn.
De identiteitskaarten zijn daarom geen documenten die eisers gestelde Eritrese identiteit, nationaliteit en herkomst kunnen staven.
De taal die eiser spreekt en zijn verklaringen
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser er evenmin in is geslaagd om aan de hand van zijn verklaringen zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. De minister heeft hieraan ten grondslag kunnen leggen dat ook de beheersing van het Saho – buiten het feit dat eiser het Saho niet spreekt – onvoldoende aanwijzing vormt dat eiser van Eritrese afkomst is en de Eritrese nationaliteit bezit. Het Saho wordt ook buiten Eritrea gesproken. Ook heeft de minister kunnen overwegen dat eiser weinig weet te verklaren over Eritrea. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat eiser met zijn kennis over Eritrea niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afkomstig is uit Eritrea, omdat eisers verklaringen veelal algemene informatie uit openbare bronnen is, en de gestelde herkomst uit en nationaliteit van Eritrea nog niet geloofwaardig maakt. Het enkele feit dat het te volgen is dat eiser weinig kennis heeft over zijn geboorteplaats gezien de leeftijd waarop hij Eritrea heeft verlaten, maakt dit niet anders.
Kennelijk ongegrond
13. Nu de minister de gestelde Eritrese identiteit, nationaliteit en herkomst niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht is het asielrelaas van eiser terecht niet inhoudelijk beoordeeld. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank de asielaanvraag kunnen afwijzen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.
Beoordeling van de gronden tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod
14. Eiser stelt dat de minister niet van hem mag eisen dat hij terugkeert naar een land waarvan hij de nationaliteit niet heeft. De beroepsgrond slaagt niet. Uit de Afdelingsuitspraak van 29 augustus 20222 volgt dat voor het nemen van een terugkeerbesluit niet is vereist dat de nationaliteit en herkomst van de vreemdeling zijn vastgesteld. Er kunnen meer landen van terugkeer worden aangewezen als de vreemdeling met verschillende derde landen banden heeft of aliassen heeft gebruikt. In de uitspraak van 8 mei 20243 heeft de Afdeling dit oordeel herhaald. Bovendien overweegt de Afdeling dat de doelen van de asielprocedure en het terugkeerbesluit verschillen. De asielprocedure is bedoeld om vast te stellen of de vreemdeling verblijf in Nederland moet worden toegestaan en het terugkeerbesluit om een doeltreffend verwijderings- en terugkeerbeleid te kunnen voeren. Uitgaande van het doel van het terugkeerbesluit hoeft bij het nemen van het terugkeerbesluit nog niet vast te staan naar welk land de vreemdeling daadwerkelijk moet of zou kunnen terugkeren. Als die landen nog niet vaststaan, is het terugkeerbesluit in zoverre een begin van een terugkeerproces en zal in bepaalde gevallen pas na aanvang van de terugkeerprocedure met meer zekerheid blijken op welke landen de minister uitzettingshandelingen zal richten. Gelet op deze rechtspraak ziet de rechtbank in het – na het sluiten van het onderzoek ter zitting ingediende – verzoek van de gemachtigde van eiser van 2 juli 2024 geen reden om het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Awb te heropenen vanwege de eerst na het sluiten van het onderzoek ter zitting overgelegde
uitnodiging van eiser voor een gesprek met de (diplomatieke) vertegenwoordiger van Ethiopië.
Terugkeerbesluit en non-refoulement
15. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de minister Sudan niet als land van terugkeer kan opnemen, omdat er ten aanzien van Sudan een besluit- en vertrekmoratorium geldt. Volgens eiser is de situatie in Sudan zodanig dat bij terugkeer sprake zal zijn van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM4 en dat heeft de minister in het terugkeerbesluit niet getoetst.
16. De rechtbank volgt dit niet. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 10 november 20215 geoordeeld dat uit de artikelen6 en systematiek van de Terugkeerrichtlijn en het arrest BZ en Westerwaldkreis7 volgt dat de handelwijze van de staatssecretaris, waarbij eerst een terugkeerbesluit wordt genomen en een inreisverbod wordt uitgevaardigd, maar de vreemdeling vervolgens niet gedwongen wordt uitgezet omdat dit in strijd is met het beginsel van non-refoulement uit artikel 3 van het EVRM, niet in strijd is met de doelstelling en het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn. De situatie waarin een terugkeerbesluit wordt genomen waarin tegelijkertijd wordt vastgesteld dat gedwongen terugkeer naar het land van herkomst – op dit moment – niet mogelijk is, is niet in strijd met de Terugkeerrichtlijn. Verder volgt uit de hiervoor reeds genoemde Afdelingsuitspraak van 8 mei 2024 dat de minister bij het nemen van een terugkeerbesluit geen extra onderzoek hoeft te doen naar het land van terugkeer als in de asielprocedure de nationaliteit en herkomst van de vreemdeling niet aannemelijk zijn geworden doordat de vreemdeling onvoldoende medewerking heeft verleend.8 Een inhoudelijke en volledige beoordeling van het risico op non-refoulement blijft, als de vreemdeling zijn herkomst en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt, achterwege bij het nemen van een terugkeerbesluit maar zal op een later moment alsnog kunnen en soms moeten plaatsvinden.9 De vreemdeling kan daar rechtsmiddelen tegen aanwenden.10 De minister heeft ter zitting bovendien bevestigd dat van een gedwongen terugkeer naar Sudan op dit moment geen sprake is.
Onthouden vertrektermijn en opleggen inreisverbod
17. Eiser stelt dat de minister ten onrechte geen vertrektermijn heeft gegeven en ook geen inreisverbod mocht opleggen. De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft de asielaanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarom heeft de minister aan eiser in het terugkeerbesluit ook een vertrektermijn kunnen onthouden en aan hem een inreisverbod van twee jaar kunnen opleggen.11
4 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6 Artikel 5, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en artikel 14, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn.
7 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:432, punten 55 tot en met 61.
9 Zie r.o. 5.3. van de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024.
10 Zie r.o. 5.3.1. van de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024.
11 Dit volgt uit artikel 62, tweede lid, van de Vw en artikel 66a van de Vw.