ECLI:NL:RBDHA:2024:12081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.40403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaan met beroep op vervolging door Boko Haram

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 19 juli 2024, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1976, had op 8 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 30 november 2023 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt verschillende aanhoudingsverzoeken van de eiser, die zijn afgewogen en afgewezen. De rechtbank concludeert dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de problemen met Boko Haram niet geloofwaardig zijn, gezien de tegenstrijdige verklaringen van de eiser en het feit dat hij twee jaar probleemloos in Nigeria heeft gewoond. De rechtbank oordeelt dat de minister niet tekort is geschoten in zijn samenwerkingsplicht en dat er geen aanleiding was voor het opstarten van een forensisch medisch onderzoek. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser voor het overige ongegrond, maar oordeelt dat de minister opnieuw moet beslissen over de vraag of aan eiser uitstel van vertrek moet worden verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de toepassing van artikel 64 van de Vw en stelt een termijn van vier weken voor de minister om een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40403
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] , (gemachtigde: mr. S.N. Ali),

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1976. Hij heeft op 8 juni 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 30 november 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Aanhoudingsverzoeken
2. Op 5 juni 2024 heeft eiser de rechtbank verzocht om aanhouding van de zitting in afwachting van de door hem aangevraagde iMMO1-rapportage.
2.1.
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af. De rechtbank stelt vast dat eiser op
12 maart 2024 een aanvraag voor een iMMO-onderzoek heeft ingediend, terwijl eiser al op
13 juni 2023 door MediFirst is gehoord en het MediFirst advies dateert van 14 juni 2023, de minister op 21 juni 2023 een voornemen heeft uitgebracht en op 30 november 2023 de beschikking heeft genomen. Daar zit geruime tijd tussen. Het feit dat een iMMO-onderzoek
1. Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.
veel geld kost en (daarom) meestal pas in de beroepsfase wordt ingezet, zoals eiser ter zitting aangaf, maakt dat niet anders, nu ook tussen het moment van de beschikking en het moment van de iMMO-aanvraag geruime tijd is verstreken. Daarbij komt dat nog onzeker is of dit onderzoek daadwerkelijk zal plaatsvinden en zo ja, wanneer dit afgerond zal zijn en wat de uitkomst van het onderzoek is. Het iMMO heeft op 29 mei 2024 enkel aangegeven dat de aanvraag voor een iMMO-onderzoek in goede orde is ontvangen en dat de aanvraag zo snel mogelijk inhoudelijk zal worden beoordeeld. Daarbij komt ook dat eiser niet heeft gemotiveerd op welke wijze zijn psychische toestand van invloed is geweest op de verklaringen die hij tijdens het gehoor heeft afgelegd, op welke punten zijn verklaringen anders zouden luiden en welke tegenstrijdigheden daarom niet meer tegengeworpen zouden kunnen worden.
3. Op 5 juni 2024 heeft eiser wederom verzocht om aanhouding van de zitting omdat eiser op 25 juni 2024 wordt geopereerd aan zijn schouder.
3.1.
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af. Uit de overgelegde brief met opname- en operatiedatum volgt dat de operatie gepland staat voor 25 juni 2024. Dit is ná de geplande zitting. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom deze geplande operatie maakt dat eiser niet in staat is om de zitting bij te wonen.
4. Op 10 juni 2024 heeft eiser verzocht om aanhouding van de zitting omdat hij niet aanwezig kan zijn vanwege gezondheidsklachten. Eiser wijst daarbij op de verklaring van Kleur GGZ van 7 maart 2024.
4.1.
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af. Uit de verklaring van Kleur GGZ volgt dat eiser door een psychiater is gediagnosticeerd met posttraumatische stressstoornis, dat er is geconstateerd dat eiser psychiatrische symptomen heeft en dat eiser medicatie gebruikt. De rechtbank kan daaruit echter niet afleiden waarom eiser niet op de zitting aanwezig kan zijn.
5. Op 11 en 12 juni 2024 heeft eiser verzocht om aanhouding van de zitting omdat hij niet aanwezig kan zijn vanwege gezondheidsklachten. Eiser wijst op de brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) en de door VWN ingevulde signaleringslijst van iMMO van 12 juni 2024.
5.1.
De rechtbank wijst ook dat aanhoudingsverzoek af. Hoewel uit het e-mailbericht van VWN en de door VWN ingevulde iMMO-signaleringslijst blijkt dat eiser zich mentaal slecht voelt, last heeft van ernstige psychische klachten, ernstige pijn in zijn rechterschouder heeft, warrig is, niet alles mee krijgt en geheugenproblemen heeft, volgt daar naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat eiser niet in staat is om de zitting bij te wonen. Die stukken zijn geen door een arts of medisch deskundige opgestelde verklaringen en daarom kan daar niet de waarde aan gehecht worden die eiser daaraan wil hechten. De verklaring van de psychiater van Kleur GGZ waar eiser onder behandeling staat bevat zoals hiervoor vermeld evenmin aanknopingspunten voor de stelling dat eiser niet in staat is om op zitting te komen. Bovendien dateert deze verklaring van Kleur GGZ van maart 2024. Daarbij komt dat ter zitting is gebleken dat de gesteldheid van eiser op 12 juni 2024 met name was ingegeven door de berichtgeving dat de zitting – ondanks zijn verzoeken om aanhouding – toch zou doorgaan, en dus hetgeen de indruk wekt dat de gesteldheid op 12 juni 2024 niet toonaangevend hoeft te zijn voor de gesteldheid van eiser in het algemeen. Dat iemand het
stressvol vindt om naar een zitting te komen is natuurlijk begrijpelijk maar is op zichzelf niet direct een reden voor aanhouding van die zitting.
Inhoudelijke beoordeling
6. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
8. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij op 5 mei 2021 in een kerk in Nasarawa slachtoffer is geworden van een aanslag door Boko Haram. Mensen van de groepering Boko Haram kwamen de kerk binnen, brachten mensen om en namen hen mee. Eiser ontsnapte en vertrok naar de deelstaat Plateau. Op 20 juni 2021 troffen mensen van de groepering Boko Haram eiser aan op de markt en ontvoerden hem. Eiser ontsnapte na twee dagen. Eiser ging toen in zijn eigen staat levensmiddelen verkopen. De Nigeriaanse douane nam echter zijn waren in beslag omdat die als illegaal werden aangemerkt. Eiser kon de lening waarmee hij de goederen had gekocht niet afbetalen. Hij moest daarom zijn eigendommen verkopen. Eiser verliet Nigeria op 5 juni 2023 omdat hij geld nodig had om zaken te doen, geen werk meer had en omdat hij bang was om alsnog te worden gedood.
Het bestreden besluit
9. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) Problemen met Boko Haram, dan wel de Fulani.
10. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De problemen met Boko Haram, dan wel de Fulani, acht de minister niet geloofwaardig. Eiser heeft tegenstrijdig en wisselend verklaard over of eiser persoonlijk werd gezocht door Boko Haram dan wel de Fulani, over hoe zij eiser hebben herkend, over de ontvoering en over de ontsnapping. Daar komt bij dat eiser nog twee jaren probleemloos in Nigeria heeft gewoond en dat eiser naar aanleiding van financiële problemen uit Nigeria is vertrokken. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of dat eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. De minister heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
Kon eiser worden gehoord?
11. Eiser stelt dat hij geheel niet in staat was om gehoord te worden. Er is geen medisch onderzoek gedaan overeenkomstig artikel 18 van de Procedurerichtlijn, artikel
3.109 onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf C1/4.4.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Bovendien blijkt uit het onderzoek dat wel is uitgevoerd (MediFirst) dat er beperkingen waren, waarmee onvoldoende rekening is
gehouden. De gemachtigde heeft eisers psychische klachten al eerder aangevoerd en ook uit eisers eigen verklaringen blijkt dat hij door geweld letsel en psychische klachten heeft opgelopen. De minister heeft eisers verklaringen daarom ten onrechte niet geloofwaardig bevonden.
12. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de minister conform artikel 3.109 van het Vb en paragraaf C1/2.2 van de Vc voor het horen van eiser een medisch advies heeft gevraagd aan MediFirst. De stelling van eiser dat er geen onderzoek conform de daarvoor geldende vereisten heeft plaatsgevonden, is dan ook niet juist.
13. De rechtbank stelt verder vast dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat wanneer de minister een advies van MediFirst aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, hij zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) ervan moet vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig, en naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.2 Het gevraagde medische advies over de toestand van eiser moet daarnaast actueel zijn.3 Wanneer dit het geval is, kan het advies van MediFirst worden aangemerkt als een deskundigenadvies waar de minister in beginsel van uit mag gaan. Een vreemdeling kan de uitkomst van dat advies in dat geval slechts betwisten door overlegging van een andersluidend deskundigenadvies.4
14. Niet specifiek en onderbouwd is gesteld dat het MediFirst rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en/of niet inzichtelijk en concludent is, en dat is ook niet gebleken. Het rapport is ook actueel. Dit betekent dat de minister in beginsel van het advies van MediFirst uit heeft mogen gaan. Dit is alleen anders wanneer een andersluidend deskundigenadvies wordt ingebracht. Dat heeft eiser niet gedaan. Het aangevraagde iMMO onderzoek is daarvoor onvoldoende en zoals hiervoor is overwogen, geen reden om het beroep aan te houden.
15. Uit het MediFirst rapport van 13 juni 2023 volgt dat eiser wel kan worden gehoord, maar dat er beperkingen zijn die relevant zijn voor het horen en/of beslissen. MediFirst adviseert dat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om op te staan en te lopen, om hem ruimte te bieden voor zijn emoties, regelmatig een extra pauze aan te bieden, korte en gerichte eenvoudige vragen te stellen, deze te herhalen en te verduidelijken en hem meer tijd te geven om gegevens te achterhalen. Eiser heeft in het nader gehoor aangegeven dat hij in staat is om te worden gehoord.5 Uit het verslag van het gehoor en de besluitvorming volgt verder dat dat de minister rekening heeft gehouden met de beperkingen die volgen uit het advies van MediFirst.6 Dat eiser niet kon worden gehoord volgt de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook niet.
2 Afdeling, 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2084.
3 Afdeling, 20 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3595.
4 Afdeling, 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2539, 28 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1783, en 27
5 Zie p. 2, p. 7 en p. 11 nader gehoor.
6 Zie p. 2 en 3 voornemen en p. 2 en 3 bestreden besluit.
Is er gebruik gemaakt van een tolk in de juiste taal?
16. Eiser stelt dat hij tijdens het gehoor te kennen heeft gegeven dat hij een tolk in de taal Yoruba wenste en dat de gehoorambtenaar aangaf dat deze tolk niet beschikbaar was. De tegenstrijdigheden in zijn verklaringen kunnen volgens eiser ook daarmee te maken hebben.
17. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit de verslagen van gehoren niet volgt dat eiser op enig moment heeft aangegeven dat hij een tolk in de taal Yoruba wenste. Ook in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor merkt eiser hier niets over op. In het nader gehoor geeft eiser bovendien aan dat hij de tolk in de taal Pidgin Engels goed kon verstaan en begrijpen.7
De geloofwaardigheid van relevant element 2
Summiere verklaringen
18. De minister werpt eiser in het bestreden besluit tegen dat hij summier, wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over de ontvoering door Boko Haram en de ontsnapping. Eiser heeft vage verklaringen afgelegd over waar hij heen is gebracht na zijn ontvoering. Ook kan eiser niet vertellen over de twee dagen dat hij werd vastgehouden.
19. Eiser stelt dat de minister tijdens het nader gehoor onvoldoende heeft doorgevraagd bij summiere verklaringen van eiser. Eiser wijst op pagina 5 laatste alinea en pagina 6 van het bestreden besluit.
20. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat de minister op deze punten onvoldoende heeft doorgevraagd niet. De minister heeft voldoende doorgevraagd ten aanzien van de ontvoering door Boko Haram, de ontsnapping, en meer in het bijzonder waar eiser heen is gebracht na zijn ontvoering, de twee dagen dat eiser is vastgehouden, en hoe eiser is ontsnapt. Zo heeft de minister ten aanzien van de ontvoering en de ontsnapping op pagina 10 van het nader gehoor verschillende vragen gesteld (waarom, door wie, met wie, waarheen, hoe ging dit). De minister heeft verder op pagina 11 van het nader gehoor erop gewezen dat het belangrijk is dat eiser gedetailleerd en uitgebreid verklaart en heeft gevraagd in details uit te leggen hoe de ontvoering verliep vanaf het moment dat eiser werd opgepakt. Ook heeft de minister verschillende nadere vragen gesteld over de twee dagen dat eiser werd vastgehouden en over hoe hij heeft kunnen ontsnappen. De minister heeft op pagina 12 van het nader gehoor doorgevraagd over waar eiser heen is gegaan na zijn ontsnapping. De minister heeft in het licht hiervan naar het oordeel van de rechtbank voldoende doorgevraagd en aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij summier heeft verklaard.
Tegenstrijdigheden in het asielrelaas
21. Eiser stelt dat de minister niet duidelijk heeft gemotiveerd op welke punten aan eiser tegengeworpen wordt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard. De minister werpt eiser niet langer tegen dat onbekend is hoe de leden van Boko Haram hebben kunnen weten dat eiser zich in de kerk bevond en dat eiser niet heeft gesteld dat Boko Haram vóór de inval in de kerk naar hem opzoek was, maar de minister blijft desalniettemin van oordeel dat eiser op andere punten tegenstrijdig heeft verklaard. Niet duidelijk is welke punten dat zijn.
7 Zie p. 2 en 15 nader gehoor.
22. De rechtbank is van oordeel dat weldegelijk duidelijk is welke tegenwerping van tegenstrijdigheden de minister in het bestreden besluit heeft gehandhaafd. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser ongeloofwaardig heeft verklaard over of eiser persoonlijk werd gezocht door de leden van Boko Haram dan wel Fulani.8 Eiser heeft enerzijds verklaard dat de leden van Boko Haram dan wel Fulani na de ontsnapping uit de kerk naar eiser opzoek waren9 en dat eiser later vanwege het litteken op zijn kin is herkend. Anderzijds geeft eiser aan dat de leden het na de ontsnapping niet specifiek op eiser hadden gemunt.10
23. Verder heeft de minister mogen tegenwerpen dat eiser wisselend heeft verklaard over de manier waarop leden van Boko Haram eiser zouden hebben herkend na de ontsnapping.11 Eerst geeft eiser op het moment dat tijdens het gehoor werd gesproken over het incident in de kerk aan dat men eiser heeft herkend aan het litteken op zijn kin.12 Dat was volgens eiser de reden dat hij er makkelijk uit kon worden gepikt. Vervolgens verklaart eiser dat hij het litteken nog niet had tijdens het incident in de kerk, omdat het litteken pas is ontstaan na de ontvoering.13
24. De minister heeft verder aan eiser mogen tegenwerpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop eiser is ontsnapt.14 Eiser geeft aan dat hij heeft gevochten tegen de belagers waarna eiser kon ontsnappen.15 Later verklaart eiser dat hij niet kan vertellen over hoe hij is ontsnapt, dat hij was vastgebonden en niet weet hoe hij is losgeraakt.16
25. Wat eiser in de beroepsgronden verder nog stelt over de ontsnapping, maakt het voorgaande oordeel over de tegenstrijdige verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Het feit dat de minister niet langer bepaalde tegenstrijdige verklaringen aan eiser tegenwerpt maakt niet dat de minister niet aan eiser mag tegenwerpen dat hij tegenstrijdig en summier heeft verklaard over zijn ontsnapping. De nadere toelichting over de ontsnapping in de beroepsgronden maakt ook niet duidelijk hoe eisers handen los zijn gekomen en verklaart niet waarom eiser in het nader gehoor eerst heeft verklaard dat hij heeft gevochten met zijn belagers om weg te kunnen komen en dat eiser later heeft verklaard dat hij niet kan vertellen over hoe hij is ontsnapt, dat eiser vastgebonden was en niet weet hoe hij zich los heeft gemaakt.
Openbare bronnen
26. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de minister geen openbare bronnen in de besluitvorming heeft betrokken, heeft de minister ter zitting toegelicht dat die bronnen weldegelijk zijn meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag. De minister stelt dat ook in dat licht de verklaringen van eiser dusdanig tegenstrijdig en vaag zijn, en dat het expliciet
8 Zie pagina 4 van het bestreden besluit.
9 Zie pagina 4 nader gehoor.
10 Zie pagina 13 van het nader gehoor.
11 Zie pagina 4 van het bestreden besluit.
12 Zie pagina 8 van het nader gehoor.
13 Zie pagina 9 van het nader gehoor
14 Zie pagina 5 van het bestreden besluit.
15 Zie pagina 4 van het nader gehoor.
16 Zie pagina’s 11 en 12 van het nader gehoor.
benoemen va bronnen niet tot een andere beoordeling zou hebben geleid. De rechtbank volgt de minister in dit standpunt. Op pagina 7 van het bestreden besluit wordt gesteld dat niet door de minister wordt betwist dat ontvoeringen aan de orde zijn in Nigeria. De minister heeft daarmee te kennen gegeven kennis te hebben van de informatie uit openbare bronnen en dat ook te hebben meegewogen, ondanks het feit dat de specifieke openbare bronnen niet zijn genoemd. Bovendien is het aan eiser om met zijn verklaringen zijn asielrelaas aannemelijk te maken en daar is hij gelet op het bovenstaande niet in geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
27. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de problemen met Boko Haram dan wel Fulani niet geloofwaardig zijn. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging.
Gegronde vrees voor vervolging en reëel risico ernstig gevaar in de zin van artikel 3 van het EVRM
28. Eiser stelt dat hij een risico loopt op vervolging, dan wel ernstige schade bij terugkeer naar Nigeria. De minister heeft dat onvoldoende gemotiveerd betrokken in het bestreden besluit. Eiser stelt dat de minister niet heeft voldaan aan de verplichting die volgt uit het arrest J.K. e.a. tegen Zweden, van 23 augustus 2016, 59166/12 van het EHRM17. Het EHRM zet hier uiteen hoe de bewijslast is verdeeld tussen de autoriteiten en de persoon die om internationale bescherming vraagt. Ook stelt eiser dat de minister niet heeft voldaan aan de samenwerkingsplicht uit artikel 4 van de Definitierichtlijn. Daarbij komt dat de minister in het bestreden besluit heeft toegegeven dat in het voornemen ten onrechte is gesteld dat eiser bescherming bij de Nigeriaanse autoriteiten kan vragen en dat eiser een paspoort heeft gekregen en op legale wijze het land heeft verlaten.
29. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vraag of eiser bescherming kan inroepen niet relevant is. De minister heeft gezien hetgeen hiervoor is overwogen namelijk niet ten onrechte tegengeworpen dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is, zodat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade, dan wel vervolging. Aan de vraag of eiser bescherming kan inroepen wordt dan niet toegekomen. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat de minister niet heeft voldaan aan zijn samenwerkingsplicht. Dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is geacht, is volgens de minister niet gelegen in het gebrek aan gedocumenteerd bewijs waarbij de minister eiser mogelijk hulp had moeten bieden, maar in de vage en tegenstrijdige verklaringen van eiser. De rechtbank volgt dit standpunt van de minister en ziet niet in dat de minister in zijn samenwerkingsplicht tekort is geschoten. Het enkele gegeven dat de minister in het bestreden besluit toelicht dat in het voornemen onder het kopje ‘vrees voor Fulani of Boko Haram’ ten onrechte staat opgenomen dat eiser een paspoort heeft gekregen en op legale wijze het land heeft verlaten, omdat dit onderwerp daar geen behandeling behoeft en dat volstaan kan worden met de afweging dat eiser de voorvalleen en de vrees niet aannemelijk heeft gemaakt, maakt dat niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
17 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Had de minister een FMO moeten opstarten?
30. Eiser stelt dat de minister op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn, artikel 3.109e van het Vb en paragraaf C1/4.4.4 van de Vc een forensisch medisch onderzoek (FMO) had moeten verrichten om het causaal verband tussen zijn asielrelaas en de geconstateerde littekens vast te stellen. Eiser is namelijk ontvoerd, gemarteld en mishandeld en heeft hierdoor letsel opgelopen. De minister heeft niet betwist dat het zichtbare letsel niet past bij eisers relaas.
31. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn volgt dat een lidstaat een medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade regelt wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming relevant acht. Dit is in de Nederlandse regelgeving vastgelegd in artikel 3.109e, eerste lid, van het Vb. De minister heeft in paragraaf C1/4.4.4. van de Vc en werkinstructie 2016/14 nader uitgewerkt in welke gevallen hij een FMO aanbiedt. Hieruit volgt dat op het moment dat de minister een FMO start, de minister een eerste beoordeling heeft gemaakt ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas en de minister een FMO van belang acht voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de vraag of de aanvraag ingewilligd of afgewezen wordt.
32. De rechtbank heeft hierboven geoordeeld dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over de problemen met Boko Haram/ de Fulani niet geloofwaardig zijn. De minister mocht gelet op die conclusie overwegen dat een FMO niet relevant zou zijn, zodat er daarom geen verplichting bestond voor de minister om deze aan te bieden. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser ingediende stukken ten behoeve van de aanhoudingsverzoeken (de iMMO-aanvraag, de brief met opname- en operatiedatum van het ziekenhuis, de verklaring van de psychiater van Kleur GGZ, de brief van VWN en de door VWN ingevulde iMMO-signaleringslijst) dit niet anders maken. De verklaring van de psychiater van Kleur GGZ is gebaseerd op eisers verklaringen, en zegt niets over de relatie tussen de fysieke en psychische klachten van eiser en zijn asielrelaas. De stukken doen ook niet af aan de ongeloofwaardig bevonden verklaringen van eiser daarover. Van onzorgvuldige besluitvorming is de rechtbank derhalve niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrektermijn
33. Eiser is het verder niet eens met het gestelde vertrek van 4 weken na afwijzing van zijn aanvraag. Er zijn zwaarwegende redenen waarom eiser niet terug kan, hij kan geen hulp van de Nigeriaanse autoriteiten inroepen en de rechtsmiddelen hier in Nederland zijn niet uitgeput.
34. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister – anders dan eiser stelt - de vertrektermijn kunnen vaststellen op vier weken op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw. Hij heeft in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om deze termijn te verlengen op grond van het derde lid van dat artikel.
Uitstel van vertrek
35. Ter zitting heeft de minister gesteld dat, gelet op de door eiser ingebrachte medische stukken, voor de minister ambtshalve de verplichting bestaat om te toetsen aan artikel 64 van de Vw. Aan eiser wordt daarom voorlopig uitstel van vertrek verleend, totdat door de minister is beslist op de ambtshalve artikel 64 Vw-aanvraag. De minister verzoekt de rechtbank om op het beroep, voor zover het beroep ziet op de afwijzing van de asiel- en reguliere verblijfsvergunning, te beslissen.
36. Het beroep van eiser op dit punt treft dan ook doel. De beroepsgrond van eiser behoeft daarom geen nadere inhoudelijke bespreking.

Conclusie en gevolgen

37. De minister heeft gezien het voorgaande de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep in zoverre ongegrond. De minister dient echter opnieuw te beslissen op de vraag of aan eiser uitstel van vertrek verleend dient te worden op grond van artikel 64 van de Vw. Het beroep van eiser is in zoverre gegrond en de rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het ziet op de toepassing van artikel 64 van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
38. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1)

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het beroep ziet op de toepassing van artikel 64 van de Vw;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 november 2023 voor zover het ziet op de toepassing van artikel 64 van de Vw;
- laat voor het overige het bestreden besluit van 30 november 2023 geheel in stand;
- draagt de minister op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de toepassing van artikel 64 van de Vw, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.