ECLI:NL:RBDHA:2024:12036
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Migratie en Asiel heeft de aanvraag op 19 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 16 juli 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van lidstaten, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië is bedreigd en dat de Kroatische autoriteiten hem niet goed hebben behandeld. Echter, de rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft geprobeerd om aangifte te doen van de bedreigingen en dat zijn verklaringen over de behandeling van zijn neven niet op hemzelf betrekking hebben. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd dat hij psychische of medische problemen heeft als gevolg van zijn ervaringen in Kroatië. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en mag worden overgedragen aan Kroatië.