ECLI:NL:RBDHA:2024:11656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
23/616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering beoordeeld. Eiseres ontving sinds 21 februari 2020 bijstand als alleenstaande ouder, maar het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft haar bijstandsuitkering beëindigd en teruggevorderd op basis van de bevindingen van een onderzoek naar haar woonsituatie. Het college concludeerde dat eiseres samenwoonde met de vader van haar vier kinderen, wat leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van te veel betaalde bijstand. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende bewijs heeft geleverd voor de gezamenlijke huishouding, onder andere door verklaringen van eiseres en haar ex-partner, alsook door waarnemingen en een huisbezoek. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij onder druk heeft verklaard en de rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering terecht zijn. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: mr. C.P. Hoogerbrugge-Wittenaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging, intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering, de terugvordering van de bijzondere bijstand en de intrekking van de toegekende huishoudelijke hulp.
1.1.
Bij het besluit van 13 mei 2022 (primair besluit 1) heeft het college de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 13 mei 2022 beëindigd en ingetrokken van 1 september 2020 tot en met 12 mei 2022.
1.2.
Bij besluit van 24 mei 2022 (primair besluit 2) heeft het college de te veel betaalde bijstand over de periode 1 september 2020 tot en met 31 maart 2022 teruggevorderd ter hoogte van € 11.374,30.
1.3.
Bij afzonderlijk besluit van eveneens 24 mei 2022 (primair besluit 3) heeft het college de verstrekte bijzondere bijstand van € 1.062,99 teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 2 juni 2022 (primair besluit 4) heeft het college de toegekende huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) ingetrokken.
1.5.
Met het bestreden besluit van 29 december 2022 op de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1, 2, 3 en 4 is het college bij de primaire besluiten gebleven.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. L. Orie, waarnemend kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en [rechercheur], sociaal rechercheur.

Wat aan de procedure vooraf ging

2. Eiseres ontving sinds 21 februari 2020 bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder. Eiseres woont sinds 5 november 2013 op het uitkeringsadres te [plaats 1]. Haar ex-partner [naam] ([naam]) stond van 1 juli 2015 tot en met 31 januari 2020 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het uitkeringsadres. Vanaf 1 februari 2020 staat [naam] in de BRP ingeschreven op het adres [adres] te [plaats 2]. Eiseres en Beharie hebben samen vier kinderen (geboren 2004, 2008, 2012 en 2014).
2.1.
Naar aanleiding van een melding dat eiseres nog zou samenwonen met de vader van haar vier kinderen heeft het college een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand. In dat kader heeft op 22 april 2022 een onaangekondigd huisbezoek en buurtonderzoek plaatsgevonden op het uitkeringsadres, een buurtonderzoek op het BRP adres van [naam] en is eiseres gehoord door sociale rechercheurs. Op 13 mei 2022 is [naam] gehoord door sociale rechercheurs. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 17 januari 2022. Het college heeft vervolgens de primaire besluiten genomen.
2.2.
Aan het primaire besluit 1 heeft het college ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat in ieder geval sinds 1 september 2020 sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam]. Eiseres heeft dit niet gemeld bij het college en heeft daardoor de inlichtingenplicht geschonden. De bijstandsuitkering wordt daarom per 13 mei 2022 beëindigd. Daarnaast wordt het recht op bijstand over de periode van 1 september 2020 tot en met 12 mei 2022 ingetrokken. De uitkering met betrekking tot de periode 1 april 2022 tot en met 12 mei 2022 staat geblokkeerd en zal niet meer worden uitbetaald.
2.3.
Met het primaire besluit 2 heeft het college de te veel betaalde bijstand over de periode 1 september 2020 tot en met 31 maart 2022 teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 11.3744,30 (jaar 2020 bruto € 1.944,49, jaar 2021 bruto € 7.471,70 en jaar 2022 netto € 1.958,11). Er zijn geen dringende redenen om (gedeeltelijk) af te zien van de terugvordering. Ook is meegedeeld dat [naam] hoofdelijk aansprakelijk gesteld zal worden voor deze terugvordering.
2.4.
Met het primaire besluit 3 heeft het college eiseres meegedeeld dat de te veel verstrekte bijzondere bijstand over de periode 1 september 2020 tot en met 30 november 2020 wordt teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van netto € 1.062,88. [naam] zal ook voor deze vordering hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld.
2.5.
Met het primaire besluit 4 heeft het college de toegekende huishoudelijke ondersteuning ingetrokken op grond van artikel 2.3.10 Wmo. Eiseres woont sinds 1 september 2020 samen met [naam]. [naam] heeft geen lichamelijke beperkingen en is in staat zelf het huishouden te voeren.
2.6.
Bij het bestreden besluit heeft het college de primaire besluiten gehandhaafd. Het college stelt zich op het standpunt dat gelet op de onderzoeksresultaten sprake is van een gezamenlijke huishouding vanaf 1 september 2020. Dit blijkt onder andere uit de verklaringen van eiseres en [naam]. Kort samengevat hebben beiden verklaard dat [naam] zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres sinds de zomer van 2020. Dit wordt ook ondersteund door onder andere het buurtonderzoek. Er is voldaan aan artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw. Dit betekent dat van rechtswege wordt aangenomen dat er een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. Dit is een onweerlegbaar rechtsvermoeden. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden. De aard van de relatie tussen eiseres en [naam], hun subjectieve beleving ervan en de motieven waarom [naam] zijn hoofdverblijf heeft in de woning van eiseres, blijven voor de toepassing van de Pw buiten beschouwing. Eiseres heeft haar inlichtingenplicht geschonden door geen melding te maken van de gezamenlijke huishouding. Zij had in de periode in geding geen recht op bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder. De bijstand is dan ook terecht ingetrokken vanaf 1 september 2020. Het college is verplicht de te veel betaalde bijstand terug te vorderen bij schending van de inlichtingenplicht. Er zijn geen dringende redenen gesteld of gebleken om (gedeeltelijk) af te zien van terugvordering. De Wmo voorziening is terecht ingetrokken nu Beharie heeft verklaard dat hij in staat is om alle huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, aldus het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 september 2020, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 13 mei 2022, de datum van het intrekkings- en beëindigingsbesluit.
Algemeen
3.2.
Intrekking, beëindiging en terugvordering van bijstand zijn voor de betrokkene belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en beëindiging is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval houdt dit in dat het college aannemelijk zal moeten maken dat eiseres en [naam] vanaf 1 september 2020 een gezamenlijke huishouding met elkaar hebben gevoerd.
3.3.
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht als de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren. Dat is een onweerlegbaar rechtsvermoeden dat volgt uit artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw. Dit onweerlegbare rechtsvermoeden is hier van toepassing. Vaststaat namelijk dat uit de relatie van eiseres en [naam] kinderen zijn geboren. Voor de beantwoording van de vraag of eiseres en [naam] in de periode waar het hier om gaat een gezamenlijke huishouding voerden, is daarom alleen van belang of zij in die periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.
3.4.
De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Eiseres en [naam] stonden op verschillende adressen ingeschreven. Toch kunnen zij op één van die adressen gezamenlijk hun hoofdverblijf hebben. Dit is vaste rechtspraak. [1] Het hoofdverblijf van de betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijke leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
3.5.
Eiseres en [naam] hebben tijdens de verhoren na het voorhouden van de onderzoeksresultaten tegen de sociale rechercheurs verklaard dat sprake is van hoofdverblijf van [naam] op het uitkeringsadres. Beiden hebben hun verklaring ondertekend.
3.6.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het college haar niet aan de door haar op 22 april 2022 afgelegde verklaring mocht houden. Zij heeft de verklaring onder druk afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aan haar verklaring gehouden mag worden. Eiseres heeft het gespreksverslag per pagina ondertekend. In het algemeen mag ervan worden uitgegaan dat de verklaring die tegenover een sociaal rechercheur of een opsporingsambtenaar is afgelegd en daarna is ondertekend, juist is. Dit is vaste rechtspraak. [2] Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn om van dit algemene uitgangspunt af te wijken. Dit blijkt ook niet uit het gespreksverslag. Volgens het verslag is aan het einde van het gesprek aan eiseres gevraagd of zij goed is behandeld door de sociaal rechercheurs, waarop eiseres “jazeker” heeft geantwoord. Van de gestelde druk waardoor zij niet in vrijheid heeft kunnen antwoorden op de gestelde vragen is niet gebleken.
3.7.
Voor zover eiseres ook heeft willen betogen dat het gespreksverslag een onjuiste weergave is van wat zij heeft gezegd, ziet de rechtbank daarvoor geen enkel aanknopingspunt. Blijkens het gespreksverslag is het gesprek op 22 april 2022 met toestemming van eiseres opgenomen door de sociaal rechercheurs. Dit maakt het daarom nog onwaarschijnlijker dat het gespreksverslag een onjuiste weergave is van hetgeen is verklaard. Eiseres heeft ook niet verklaard welke delen onjuist zouden zijn. Van belang is verder dat [naam] op 13 mei 2022, na uitleg van de sociaal rechercheurs wat het ‘hoofdverblijf” volgens de Pw en Wmo inhoudt, ook heeft verklaard dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres van eiseres sinds de zomer 2020.
3.8.
De verklaringen die eiseres en [naam] afzonderlijk hebben afgelegd bieden naar het oordeel van de rechtbank al een toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van [naam] in de te beoordelen periode in de woning van eiseres op het uitkeringsadres was en dat [naam] daar toen zijn hoofdverblijf had. Eiseres heeft verklaard dat [naam] het merendeel van de week op het uitkeringsadres is, dat hij vijf dagen per week uit zijn werk naar het uitkeringsadres gaat, dat hij doordeweeks iedere dag bij eiseres eet, dat hij twee tot drie keer per week blijft slapen en dat hij elke zaterdagochtend er is om met de kinderen mee te gaan naar voetbal. [naam] heeft verklaard dat hij doordeweeks na werk bij zijn kinderen is, dat hij gemiddeld drie dagen per week blijft slapen op het uitkeringsadres en dat hij in het weekend overdag ook bij zijn kinderen is. Hij ziet zijn kinderen zeven dagen per week. Soms blijft hij ook in het weekend bij eiseres. Hij heeft sinds zijn vertrek ook altijd een huissleutel gehad van de woning. Verder heeft [naam] verklaard: “(…) Ik heb graag een woning als uitvalsbasis. Als we ruzie hebben ik daar heen gaan. Ik begrijp dat deze situatie niet te combineren met een bijstandsuitkering. Ik laat mevrouw Hiera ook al twee jaar mijn auto gebruiken. Ik betaal ook alles. (…)”.
3.9.
De verklaringen zijn consistent en duidelijk. Daaruit komt naar voren dat [naam] vanaf in ieder geval de zomer van 2020 bijna altijd op het uitkeringsadres verblijft en zelden op het adres te Poeldijk. Deze verklaringen bieden een toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie dat in de te beoordelen periode [naam] zijn hoofdverblijf had in de woning op het uitkeringsadres van eiseres.
3.10.
Daarbij komt dat de verklaringen die eiseres en [naam] hebben afgelegd worden ondersteund door de bevindingen van het huisbezoek, de waarnemingen en het buurtonderzoek. Tijdens de waarnemingen zijn de twee op [naam]’s naam geregistreerde auto’s met grote regelmaat waargenomen in de straat of nabije omgeving van het uitkeringsadres. Tijdens het huisbezoek op 22 april 2022 was [naam] in de woning van eiseres aanwezig en zijn spullen van [naam] aangetroffen. Zo zijn er diverse kledingstukken en schoenen van [naam] aangetroffen en lag er administratie van [naam] in de woning.
3.11.
Met de verklaringen die eiseres en [naam] hebben afgelegd, die wordt ondersteund door de waarnemingen en de bevindingen van het huisbezoek, heeft het college dus aannemelijk gemaakt dat [naam] in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres op het uitkeringsadres. Daarmee heeft het college ook aannemelijk gemaakt dat eiseres en [naam] in die periode een gezamenlijke huishouding met elkaar hebben gevoerd. Het college heeft dus aan zijn in 3.2 beschreven bewijslast voldaan voor de intrekking, beëindiging en terugvordering van de teveel betaalde bijstand en bijzondere bijstand.
3.12.
Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat zij de hele situatie en alles bij haar haar consulent, de heer Toornvliet, gemeld zou hebben. De rechtbank ziet in het dossier geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat de omvang en frequentie van het verblijf van [naam] in de woning van eiseres eerder is gemeld door eiseres.
3.13.
Eiseres heeft nog een beroep gedaan op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw, dat ziet op een zorgrelatie tussen broers en zussen. Eiseres stelt dat de bepaling ook zou moeten gelden voor ongehuwden. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Niet in geschil is dat er geen sprake is van bloedverwantschap tussen eiseres en [naam]. Verder is er niet gesteld en ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van zorgbehoefte tussen eiseres en [naam], waar dit artikel op ziet. Eiseres heeft immers verklaard dat de zorg van [naam] met name zag op de kinderen.
3.14.
Tegen de intrekking van de huishoudelijke hulp op grond van de Wmo heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. De rechtbank is ook niet gebleken dat het college de voorziening niet redelijkerwijs heeft kunnen intrekken.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, derde lid en vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
Artikel 17, eerste lid, van de Pw
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. (…)
Artikel 54, derde lid, van de Pw
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…).
Artikel 58, eerste lid, van de Pw
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, van de Wmo
1. Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
2. Het college bepaalt in de beslissing, bedoeld in het eerste lid, het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1384, rechtsoverweging 4.4.1.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512.