2.6.Vanaf 12 januari 2016 zijn namens Eiseressen enkele malen tevergeefs bedenkingen gericht tegen de door de minister aanwezig geachte representativiteit van de cao’s. Zo zijn namens Eiseressen bijvoorbeeld op 16 september 2020 dergelijke bedenkingen ingediend. Deze bedenkingen zijn vergezeld van een namens Eiseressen door het onderzoeksbureau Panteia opgemaakt, op 18 november 2019 gedateerd rapport (hierna: het eerste Panteia-rapport). In het avv-besluit van de minister van 16 november 2020 (
Stcrt. 2020, 61582) heeft de minister echter (wederom) geoordeeld dat door de cao-partijen in voldoende mate aannemelijk is gemaakt dat de bepalingen van de cao Bouw & Infra 2020 reeds voor een belangrijke meerderheid (van 68,53%) van de in de bedrijfstak werkzame personen gelden. In dit besluit is voorts onder meer het volgende opgenomen:
“Cao-partijen hebben bij de aanlevering van de representativiteitsgegevens gebruik gemaakt van het formulier representativiteitsgegevens. Uit de overgelegde representativiteitsopgave blijkt dat voor de berekening van het aantal direct aan de cao gebonden werkgevers en werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de cao gebruik is gemaakt van de ledenbestanden van de werkgeversorganisaties partij bij de cao en de databestanden van APG [de Algemene Pensioen Groep, rb] met peildatum 1 april 2020. APG beschikt als uitvoerder van de bedrijfstakfondsen in de sector Bouw & Infra over de gegevens van alle werkgevers en werknemers die onder de werkingssfeer van de cao vallen. De ledenbestanden zijn naast de databestanden van APG gehouden en de leden zijn gekoppeld aan werkgevers in de databestanden van APG op basis van APG ledennummer. Bij het bepalen van de representativiteit is alleen gekeken naar werkgevers met een CAO01 (Bouwplaatspersoneel) en/of CAO06 (uta-personeel) registratie in de databestanden van APG. Werkgevers die vrijwillig deelnemen zijn uitgesloten en er is gecontroleerd op dubbel geregistreerde werkgevers en gewaarborgd dat bedrijven slechts één keer worden meegenomen. Voor de berekening van het aantal werknemers werkzaam bij direct gebonden werkgevers en de werknemers die onder de werkingssfeer van de cao vallen is eveneens gebruik gemaakt van de databestanden van APG met peildatum 1 april 2020.
In reactie op de bedenkingen en ter bevestiging van de juistheid van de representativiteits-opgave hebben cao-partijen een assurancerapport van een onafhankelijke accountant toegezonden. Hieruit blijkt dat de opgave naar het oordeel van de accountant in alle van materieel belang zijnde aspecten in overeenstemming is met de gestelde eisen. Om tot dit oordeel te kunnen komen heeft de accountant nadrukkelijk moeten kijken of de opgegeven aantallen juist en volledig zijn, of de geautomatiseerde koppeling van de bestanden zorgvuldig is gebeurd en of de opgave gerelateerd is aan de werkingssfeer van de cao. Verder blijkt dat de standgegevens inzake werkzame personen maandelijks via de opgave van loon en premiegegevens van de werkgever actueel worden gehouden. Dit proces borgt de juistheid en volledigheid van de namens het bedrijfstakpensioenfonds en de BTER-fondsen geadministreerde werkzame personen.
Cao-partijen, Bpf Bouw en de BTER-fondsen Bouw & Infra hebben naar eigen zeggen bovendien een actief handhavingsbeleid. Werkgevers die wel onder de werkingssfeer vallen, maar ten onrechte de cao Bouw & Infra niet toepassen of ten onrechte niet zijn aangemeld, worden actief opgespoord en aangesloten. Dit blijkt ook uit de gerechtelijke procedures ten aanzien van asbestondernemingen. Werkgevers die onderdeel zijn van een werkingssfeeronderzoek zijn uitgesloten van de telling.
De gebruikte bronnen en systematiek zijn gebruikelijk en doorgaans als voldoende zorgvuldig aan te merken. Met een representativiteit van 68,53% op basis van het gebruikte bronmateriaal kan met voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan het meerderheidsvereiste. Ten aanzien van de alternatieve representativiteitscijfers over de jaren 2007-2016 die door bedenkinghebbenden zijn aangedragen merk ik op dat deze zijn gebaseerd op bronnen (SBI-codes) die niet volledig gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van de cao Bouw & Infra en mede daardoor als minder betrouwbaar en valide kunnen worden aangemerkt ter vaststelling van de representativiteit.
Cao-partijen wijzen er in de reactie op de bedenkingen op dat het rapport van Panteia uitgaat van de veronderstelling dat alle werkgevers met een bouw-gerelateerde SBI-code, afgezien van enkele beperkte correcties die de opstellers van het rapport hebben toegepast, onder de werkingssfeer van de cao Bouw & Infra vallen. Die veronderstelling is volgens cao-partijen onjuist. De werkingssfeer wordt bepaald door de werkingssfeerbepalingen van de cao Bouw & Infra en niet door registratie op grond van een SBI-code. Het een en ander valt volgens cao-partijen niet geheel samen.
Hierbij verduidelijken cao-partijen ten eerste dat in de werkingssfeerbepalingen van de cao Bouw & Infra een opsomming staat van nauwkeurig omschreven bedrijfsactiviteiten welke behoren tot de Bouw & Infra, terwijl de bouw-gerelateerde SBI-codes een heel open omschrijving geven van de bedrijven die daaronder vallen. Ten tweede merken cao-partijen op dat de werkingssfeerbepalingen van de cao Bouw & Infra een zogenaamd ‘in hoofdzaak’-criterium bevatten, dat er kort gezegd op neer komt dat een werkgever die ook actief is op andere gebieden dan bouw, alleen onder de cao Bouw & Infra valt als hij de meerderheid van zijn loonsom behaalt met activiteiten als genoemd in de werkingssfeer van de cao Bouw & Infra. In de bouw-gerelateerde SBI-codes wordt met dit ‘in hoofdzaak’-criterium geen rekening gehouden.
In dit verband is volgens cao-partijen van belang dat er veel werkgevers zijn die wél een bouwgerelateerde SBI-code hebben, maar niet onder de cao Bouw & Infra vallen. Dat heeft verschillende redenen. Zij hanteren of een onjuiste SBI-code, of hun bedrijfsactiviteiten vallen niet onder de werkingssfeer van de cao Bouw & Infra, dan wel behalen zij niet de meerderheid van hun loonsom met activiteiten als genoemd in de werkingssfeer van de cao Bouw & Infra, of er is een combinatie van redenen. Dat is een belangrijke verklaring waarom er veel meer werknemers werkzaam zijn bij een werkgever met een bouw-gerelateerde SBI-code dan werknemers die vallen onder de cao Bouw & Infra. Dat blijkt volgens cao-partijen ook wel uit de praktijk, waar de SBI-code een aanknopingspunt kan zijn om een onderzoek te starten, waarna met regelmaat aan de hand van de feitelijke bedrijfsactiviteiten van de werkgever wordt geconstateerd dat die werkgever niet onder de bouwregelingen valt terwijl hij wel een bouw-gerelateerde SBI-code heeft volgens het Handelsregister. De werkgever wordt dan – terecht – niet aangesloten.
Met betrekking tot de constatering van Panteia dat de verschillen in de totaalaantallen waarschijnlijk mede te verklaren zijn door buitenlandse werknemers, merk ik op dat buitenlandse werknemers die in het kader van transnationale dienstverrichting op basis van een arbeidsovereenkomst tijdelijk arbeid verrichten in Nederland en niet gewoonlijk in of vanuit Nederland arbeid verrichten, niet dienen te worden meegenomen voor de representativiteit omdat zij niet rechtstreeks gebonden zijn door de werkingssfeer van de cao, maar door artikel 2a van de Wet AVV.”