ECLI:NL:RBDHA:2024:11483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
NL24.15693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres, geboren op een onbekende datum en van Jemenitische nationaliteit, op 13 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De minister van Asiel en Migratie heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiseres op 20 september 2023. Eiseres heeft vervolgens op 11 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 18 januari 2024 het beroep gegrond verklaard en de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd. Eiseres heeft op 8 april 2024 opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister wederom niet tijdig een besluit heeft genomen.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres vrijstelling van het griffierecht is verleend en dat de uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting is gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet heeft voldaan aan de eerder opgelegde beslistermijn en dat de rechterlijke dwangsom van € 7.500,- inmiddels volledig is verbeurd. Hierdoor is het beroep ontvankelijk verklaard, ondanks dat het prematuur leek te zijn.

De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op de aanvraag bekend te maken. Tevens is de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiseres zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15693

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Jemenitische nationaliteit,
v-nummer: [nummer],
mede namens haar kinderen:

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Jemenitische nationaliteit,
v-nummer: [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Jemenitische nationaliteit,
v-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en,
de minister van Asiel en Migratie, voorgeen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eiseres heeft op 13 maart 2023 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
Bij brief van 20 september 2023 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 11 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 18 januari 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van
11 oktober 2023 gegrond verklaard en daarbij aan de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd.
Op 8 april 2024 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf in het kader van nareis.
De minister heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
6. In de uitspraak van 18 januari 2024 van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft de rechtbank aan de minister een concrete beslistermijn van acht weken gegeven, waarbinnen de minister het besluit bekend had moeten maken. Dit betekent dat de minister binnen acht weken het besluit bekend had moeten maken. De minister heeft hieraan niet voldaan.
7. Op het moment van indienen van het beroep van 8 april 2024 was de aan de uitspraak van 18 januari 2024 verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500,- nog niet volledig verbeurd. Dit zou betekenen dat het beroep prematuur is ingediend en het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank merkt echter op dat er inmiddels meerdere maanden zijn verstreken, de minister nog altijd geen besluit op de aanvraag van eiseres bekend heeft gemaakt en dat de rechterlijke dwangsom van € 7.500,- inmiddels wel volledig is verbeurd. Conform de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 28 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:190), acht de rechtbank het beroep dan ook ontvankelijk.
8. Het beroep is gelet op het voorgaande kennelijk gegrond.
9. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel, neemt de overwegingen uit voornoemde uitspraak over en ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen. De rechtbank stelt vast dat de minister geen verweerschrift ingediend. Daarom bepaalt de rechtbank dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend moet maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van
€ 7.500,-.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.