ECLI:NL:RBDHA:2024:1131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring – ophouding – nieuwe feiten en omstandigheden – zicht op uitzetting – beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring was gesteld. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 30 december 2023, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat er geen rechtmatig terugkeerbesluit was en dat zijn identiteit en verblijfsstatus ten tijde van de ophouding bekend waren. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een rechtsgeldig terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag lag en dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd. Eiser had geen identiteitsdocumenten bij zich tijdens de ophouding, waardoor zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet volledig had voldaan aan de informatieplicht, maar dat dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitviel. Eiser had voldoende informatie ontvangen over de redenen van zijn bewaring en had beroep ingesteld met behulp van rechtsbijstand. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1537

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 17 januari 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 19 januari 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 26 januari 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Terugkeerbesluit
2. Eiser meent dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, wegens het ontbreken van een rechtmatig terugkeerbesluit.
3.
De rechtbank stelt vast dat het dossier inmiddels compleet is gemaakt. Daaruit is gebleken dat er een rechtsgeldig terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag ligt. [2]
Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
Ophouding
4. Eiser stelt dat hij op onjuiste grondslag is opgehouden. Hij meent dat zijn identiteit en verblijfsstatus ten tijde van de ophouding bekend waren. Hij verwijst hiervoor naar het mutatierapport, het formulier externe bijzonderheden en het feit dat hij een bekende is van de politie. Dat hij onrechtmatig in Nederland verblijft was dus al bekend voor de ophouding en hiervoor was geen onderzoek nodig door de Vreemdelingenpolitie. Artikel 50, tweede lid, van de Vw was daarom de verkeerde grondslag.
5. Uit het proces-verbaal van de ophouding blijkt dat eiser tijdens de ophouding geen identiteitsdocumenten bij zich had. Zijn identiteit kon daardoor niet onmiddellijk vastgesteld worden. Dat hij bekend zou zijn bij de politie neemt niet weg dat de bekende persoonsgegevens enkel zijn gebaseerd op eisers eigen verklaringen. Daarom was ook concreet onderzoek nodig ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van eiser. Zo is zijn bagage doorzocht. Uit het proces-verbaal wordt voldoende duidelijk waarom de AVIM [3] heeft gesteld dat de identiteit van eiser niet onmiddellijk vastgesteld kon worden. Zoals in het verweerschrift uiteen is gezet zijn de stukken waar eiser naar verwijst opgesteld tijdens de ophoudingsfase. Verweerder heeft dan ook terecht artikel 50, tweede lid, van de Vw toegepast als grondslag voor de ophouding.
Uitreiking conform artikel 5.3. van het Vb [4]
6. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet volgens de eisen van artikel 5.3. van het Vb heeft uitgereikt. Ook tijdens het gehoor voorafgaand aan de
inbewaringstelling is niet medegedeeld dat eiser in bewaring zal worden gesteld. Er wordt
slechts gesproken van de intentie daartoe. Gelet hierop meent eiser dat de belangenafweging
in zijn voordeel moet uitvallen en stelt hij dat de maatregel van bewaring van meet af aan
onrechtmatig is.
7. De Afdeling heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [5] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
8. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
9. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het eiser voldoende duidelijk had moeten zijn dat hij in bewaring werd gesteld en dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de (onbetwiste) aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaar weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Nieuwe feiten en omstandigheden
10. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden na de eerdere maatregel van bewaring. Eiser stelt dat een hernieuwde bewaring gerechtvaardigd moet zijn en verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 28 juli 2023. [6] Uit het dossier blijkt van meerdere pogingen om eiser uit te zetten, die niet hebben geleid tot daadwerkelijke uitzetting. Niet is gebleken van welke gewijzigde omstandigheden sprake is voor een gerechtvaardigde inbewaringstelling.
11. Eiser kan geen beroep doen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, omdat de opheffing van de eerdere maatregel van bewaring in die zaak feitelijk voornamelijk was ingegeven door het feit dat verweerder eiser niet binnen de termijn van zes maanden kon uitzetten. In die zaak had verweerder ten onrechte niet in de nieuwe maatregel van bewaring gemotiveerd waarom het zicht op uitzetting niet langer ontbrak en waarom de vreemdeling na de opheffing van de eerdere maatregel van bewaring opnieuw in bewaring mocht worden gesteld. In de zaak van eiser is de eerdere maatregel van bewaring opgeheven in verband met het ontbreken van een rechtsgeldig terugkeerbesluit. Er is dan ook geen sprake van een vergelijkbaar geval. Verweerder was niet gehouden om in de maatregel te motiveren waarom sprake is van gewijzigde omstandigheden.
Zicht op uitzetting
12. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn naar zowel Marokko als Algerije. Hij meent dat ten aanzien van beide landen algemeen bekend is dat zij erg terughoudend zijn in het verstrekken van lp’s. [7]
13. Nu eiser niet heeft onderbouwd de Algerijnse nationaliteit te hebben, richt verweerder zich terecht op uitzetting naar Marokko en had in de maatregel ook niet gemotiveerd hoeven worden of er zicht op uitzetting naar Algerije is. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het algemeen oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko ontbreekt. [8] Hiervan is ook in de specifieke situatie van eiser geen sprake. Hierbij betrekt de rechtbank dat verweerder op dit punt afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten. De sinds het indienen van de lp-aanvraag verstreken tijd leidt niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten voor eiser binnen afzienbare termijn een lp zullen afgeven. Daarbij is van belang dat eiser niets heeft ondernomen om zijn identiteit of nationaliteit aan te tonen en hij verklaart niet terug te willen keren naar Marokko.
Ambtshalve toets [9]
14. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie ook de uitspraak in de zaak met zaaknummer NL24.1637.
3.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Laissez-passers.
8.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.
9.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.