In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 27 juni 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 12 juli 2024, die via telehoren plaatsvond, zijn zowel eiser als zijn gemachtigde alsook de gemachtigde van de minister verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de zaak beoordeeld.
De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland, aangezien hij op 20 juni 2024 een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 0 dagen en een inreisverbod van twee jaar heeft ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van eiser in overweging genomen en vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
De rechtbank concludeert dat er zicht is op uitzetting naar Algerije en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend maken voor eiser. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.