ECLI:NL:RBDHA:2024:11034
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Internationale kinderontvoering en verzoek tot teruggeleiding van minderjarige
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 juni 2024 een beschikking gegeven in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, ingediend door de vader. De vader stelde dat de moeder aanvankelijk met zijn toestemming met de minderjarige naar Kyrgyzstan was gereisd, maar dat zij na 7 oktober 2023 niet terugkeerde. De vader reisde naar Kyrgyzstan en keerde op 9 oktober 2023 terug naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat de vader onvoldoende bewijs had geleverd om zijn verzoek te onderbouwen. Hij was niet ter zitting verschenen en had geen verifieerbare informatie over zijn pogingen om contact met de moeder op te nemen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot teruggeleiding niet voldoende was onderbouwd en wees het verzoek af, evenals de verzoeken om proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft de rechtsmacht op basis van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen beoordeeld. Aangezien het land waar de minderjarige zich bevond geen partij was bij het verdrag, werd de rechtsmacht van de Nederlandse rechter geregeld door artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om kennis te nemen van het verzoek, maar dat het verzoek niet kon worden toegewezen vanwege het gebrek aan bewijs en de afwezigheid van de vader tijdens de zitting. De beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, en is openbaar uitgesproken.