ECLI:NL:RBDHA:2024:11029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
NL24.27898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring, zicht op uitzetting naar Algerije en voortvarend handelen, beroep ongegrond

Op 10 april 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 15 juli 2024.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was en dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel alleen betrekking heeft op de periode na 27 mei 2024. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelt dat er in het algemeen wel zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, waarin is vastgesteld dat er zicht op uitzetting is.

Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die erop wijzen dat de afgifte van een laissez-passer (lp) niet binnen een redelijke termijn zal plaatsvinden. De rechtbank weegt mee dat eiser zelf ook niet voldoende medewerking verleent aan het lp-traject. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend handelt en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 16 juli 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27898

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 10 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 15 juli 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1990.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al meermalen heeft getoetst. Uit de laatste uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 mei 2024 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds 27 mei 2024.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting binnen redelijke termijn naar Algerije. Er wordt niet gereageerd op rappels en het is onduidelijk of er overleg plaatsvindt met de vertegenwoordiging van Algerije, wanneer presentaties plaatsvinden en hoe lang het duurt voordat een lp [2] wordt afgegeven, nadat de presentatie heeft plaatsgevonden. Verder is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten zeer summier medewerking verlenen aan de afgifte van een lp. Tot slot werkt verweerder niet voldoende voortvarend aan de uitzetting.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Allereerst oordeelt de rechtbank dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije bestaat. De rechtbank sluit hiervoor aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
6. Voor eiser is op 9 april 2024 een lp-aanvraag ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat voor hem niet binnen een redelijke termijn een lp zal worden afgegeven. Hierbij is van belang dat bij de aanvraag een kopie van eisers paspoort is overhandigd op 18 april 2024. Dat er nog geen presentatie is gepland en ondanks meerdere rappels er nog geen reactie van de Algerijnse autoriteiten is gekomen, zodat er onduidelijkheid bij eiser bestaat over de termijn waarbinnen kan worden gepresenteerd en of een reactie is te verwachten, is daarvoor onvoldoende. Meegewogen wordt dat uit de vertrekgesprekken [3] blijkt dat eiser weigert zijn medewerking te verlenen. De langere duur van het lp-traject komt daarmee ook voor risico van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Uit het voortgangsrapport blijkt verder dat er regelmatig rappels worden verzonden naar de Algerijnse autoriteiten en dat er ook regelmatig vertrekgesprekken worden gevoerd met eiser. Daaruit volgt dat verweerder ook voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Op welke manier verweerder contact opneemt met de Algerijnse autoriteiten, is hierbij niet van belang.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Laissez-passer.
3.Met name de vertrekgesprekken van 4 juni 2024 en van 2 juli 2024.