ECLI:NL:RBDHA:2024:10993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
09/299834-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Celstraf na acht oplichtingen en poging tot oplichting door een 41-jarige verdachte

De rechtbank Den Haag heeft op 19 juli 2024 een 41-jarige verdachte uit Nootdorp veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor acht oplichtingen en een poging tot oplichting. De feiten vonden plaats tussen november 2018 en november 2021. De verdachte maakte gebruik van valse geschriften en verduisterde aanzienlijke geldbedragen van haar slachtoffers, terwijl zij in dienst was van hen. Daarnaast heeft zij goederen gekocht zonder deze volledig te betalen, wat leidde tot flessentrekkerij. De rechtbank weegt mee dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar daden en zich tijdens de zittingen op haar zwijgrecht heeft beroepen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte door haar handelen de slachtoffers in ernstige financiële problemen heeft gebracht, en dat zij op schaamteloze wijze misbruik heeft gemaakt van hun kwetsbare positie. De rechtbank legt ook schadevergoedingen op aan de slachtoffers, die in totaal bijna 300.000 euro bedragen. De verdachte heeft zich voorgedaan als een succesvolle makelaar en financieel expert, en heeft op die manier het vertrouwen van haar slachtoffers gewonnen, om hen vervolgens te bedriegen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/299834-21
Datum uitspraak: 19 juli 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (Suriname),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
verblijfsadres: [adres 2] , [postcode 2] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16 februari 2022 (pro forma), 27 maart 2023 (regie) en 4 en 5 juli 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sleeswijk Visser, en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw, mr. E.A. Blok, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, waarvan de omschrijving is aangepast op de terechtzitting van 4 juli 2024. De tekst is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De strafzaak tegen de verdachte is onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek genaamd Talitha. Het onderzoek is gestart nadat verschillende personen aangifte tegen de verdachte hebben gedaan. Uit deze aangiftes is het vermoeden ontstaan dat de verdachte:
  • op grootschalige wijze verschillende mensen heeft opgelicht dan wel heeft geprobeerd op te lichten door zich voor te doen als een succesvol makelaar, zakenvrouw of financieel expert. De verdachte zou door het vertellen van verschillende onwaarheden en/of het aan verschillende aangevers verstrekken van valse schriftelijke bescheiden mensen hebben bewogen om geld over te maken dat – anders dan de verdachte aan deze aangevers voorhield – ten goede kwam van de verdachte zelf;
  • verschillende valse stukken heeft gebruikt om autoleasecontracten en een printer op naam van enkele aangevers af te sluiten;
  • kantoormeubelen heeft besteld op naam van een aangever door gebruik te maken van een vals stuk, te weten een niet door de desbetreffende aangever ondertekende bestelbon;
  • tijdens haar dienstbetrekking bij twee van de aangevers verschillende geldbedragen heeft verduisterd;
  • bij vier bedrijven goederen heeft besteld en deze goederen geleverd heeft gekregen, terwijl zij niet (volledig) voor deze goederen heeft betaald;
  • verschillende goederen en geldbedragen heeft witgewassen.
Het onderzoek heeft geleid tot vierentwintig aangiftes tegen de verdachte. Aan de rechtbank worden thans ter beoordeling zeventien aangiftes voorgelegd, te weten die van [naam 1] (aangifte 1, hierna: [naam 1] ), [naam 2] ( [naam 2] ) en [naam 3] (aangifte 2), [naam 19] (aangifte 3), [naam 4] (aangifte 5, hierna: [naam 4] ), [naam 5] (aangifte 6, hierna: [naam 5] ), [naam 6] (aangifte 7, hierna: [naam 6] ), [naam 7] (aangifte 8, hierna: [naam 7] ), [naam 8] (aangifte 9, hierna: [naam 8] ), [naam 9] (aangifte 10, hierna: [naam 9] ), [naam 10] (aangifte 11, hierna: [naam 10] ), [naam 11] (aangifte 12, hierna: [naam 11] ), [naam 12] (aangifte 17, hierna: [naam 12] ), [naam 13] (aangifte 18, hierna: [naam 13] ), [naam 14] (aangifte 20, hierna: [naam 14] ), [naam 15] (aangifte 22, hierna: [naam 15] ), [naam 16] (aangifte 23, hierna: [naam 16] ) en [naam 17] (aangifte 24, hierna: [naam 17] ).
De verdachte worden zes feiten verweten, namelijk – kort samengevat – het gebruikmaken van valse geschriften met betrekking tot [naam 1] , [naam 2] , [naam 19] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 8] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] en/of [naam 18] (van [bedrijfsnaam 1] ) en [naam 16] (feit 1), oplichting van [naam 2] , [naam 3] , [naam 19] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 11] , [naam 14] en [naam 15] en/of [bedrijfsnaam 2] B.V. (feit 2), poging tot oplichting van [naam 4] (feit 3), verduistering in dienstbetrekking ten aanzien van [naam 1] en [naam 5] (feit 4), witwassen en van het witwassen een gewoonte of een beroep maken (feit 5), en flessentrekkerij ten aanzien van [naam 10] , [naam 13] en/of [naam 18] (van [bedrijfsnaam 1] ), [naam 16] en [naam 17] (feit 6).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 met uitzondering van aangifte 7 ( [naam 6] ), feit 2 met uitzondering van aangifte 8 ( [naam 7] ) en feiten 3, 4, 5 en 6 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Van aangifte 7 en aangifte 8 moet de verdachte partieel worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Op de verweren gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Algemene overwegingen
Algemene overweging ten aanzien van oplichting
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het maatschappelijk verkeer vereiste voorzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang. Om te kunnen spreken van ‘bewegen tot’ is voldoende dat zonder het gebruik van het bedrieglijke middel de bevoordeling niet zou hebben plaatsgevonden.
Algemene overweging ten aanzien van schakelbewijs
Volgens vaste jurisprudentie is het toegelaten om aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) te gebruiken. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte (‘modus operandi’). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, het handelen van de verdachte en de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als een feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De proceshouding van de verdachte
De verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de haar ten laste gelegde feiten. Ter terechtzitting heeft zij zich op vragen van de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde feiten beroepen op haar zwijgrecht. Uit het dossier blijken echter feiten en omstandigheden die zoveel vragen oproepen, dat een uitleg niet achterwege kan blijven. Die uitleg is echter niet gekomen. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de omstandigheden die redengevend zijn voor het bewijs voor het haar ten laste gelegde. De rechtbank houdt daar rekening mee bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
3.5.2
De ten laste gelegde feiten
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de handtekening van [naam 1] op een bestelbon met betrekking tot het bestellen van kantoormeubilair heeft vervalst en deze bestelbon heeft gebruikt om kantoormeubilair op naam van [naam 1] te bestellen. De aangifte van [naam 1] wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De gang van zaken omtrent het bestellen en het leveren van de meubels bij [naam 1] en hoe deze meubels uiteindelijk in het voormalig kantoorpand van de verdachte terecht zouden zijn gekomen, blijkt onvoldoende duidelijk uit het dossier. Ook kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de kantoormeubelen die in het voormalig kantoorpand van de verdachte zijn aangetroffen, daadwerkelijk de kantoormeubelen betreffen die door het bedrijf [bedrijfsnaam 6] naar aanleiding van de wellicht valse bestelbon zijn geleverd bij [naam 1] . De verdachte wordt daarom van dit onderdeel in de tenlastelegging vrijgesproken.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte valselijk een handtekening van [naam 1] op een huurovereenkomst voor een printer heeft gezet en deze huurovereenkomst heeft gebruikt om een printer te huren bij Green Nederland. De aangifte van [naam 1] wordt voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank verwijst daarbij onder andere naar het feit dat de printer is afgeleverd op het adres van het voormalig kantoorpand van de verdachte en dat de printer ook in dat pand werd aangetroffen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke gang van zaken bij aangever [naam 1] op essentiële punten overeenkomt met de gang van zaken bij de aangevers [naam 5] en [naam 6] . In deze gevallen heeft de verdachte zonder toestemming van de aangevers een valse handtekening van de aangevers op een leasecontract geplaatst, waarna zij een leasecontract op naam van de aangevers heeft afgesloten. Daarbij heeft de verdachte in alle gevallen misbruik gemaakt van een vertrouwensrelatie binnen de zakelijke sfeer. De gevallen van [naam 1] , [naam 5] en [naam 6] zijn op een soortgelijke wijze begaan en versterken het bewijs ten aanzien van de andere aangiftes. Het bewijs ten aanzien van de aangiftes van [naam 1] , [naam 5] en [naam 6] vormt daarom voldoende basis voor een schakelbewijsconstructie. Mede gelet hierop acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte valselijk een handtekening van [naam 5] en [naam 6] op een leasecontract voor het leasen van een Renault Clio en op een leasecontract voor het leasen van respectievelijk een BMW en een Audi heeft geplaatst. Deze contracten zijn vervolgens gebruikt ten behoeve van het leasen van voornoemde auto’s. De aangifte van [naam 5] wordt ook ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank verwijst daarbij onder andere naar het feit dat de verdachte de Renault Clio heeft afgehaald en gedurende een periode daadwerkelijk heeft gebruikt. Tot slot is het leasecontract tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte aangetroffen.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aan de aangevers [naam 2] , [naam 19] , [naam 8] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] en [naam 16] verschillende valse geschriften heeft verstrekt om hen te bewegen geldbedragen over te boeken naar bankrekeningen van de verdachte of de bedrijven van de verdachte, of om een onjuiste voorstelling van zaken bij de aangevers te kunnen bewerkstelligen. De verklaringen van de aangevers worden in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. Een aantal aangevers heeft naar aanleiding van het valse stuk ook daadwerkelijk geld overgemaakt naar bankrekeningen die gelinkt kunnen worden aan de verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de aangevers dat de valse stukken door de verdachte aan hen zijn verstrekt. Dat de door de verdachte verstrekte documenten vals zijn, volgt ook uit de bewijsmiddelen. De rechtbank verwijst daarbij onder andere naar de verklaringen van medewerkers van de bank, de notariskantoren en de gemeente. Zij hebben aangegeven dat de door de verdachte verstrekte stukken vals zijn.
Ten aanzien van aangevers [naam 12] , [naam 13] en [naam 16] overweegt de rechtbank dat de verdachte telkens valse stukken heeft verstrekt om hen valselijk voor te houden dat de verdachte reeds de aan de aangevers verschuldigde geldbedragen naar hen had overgemaakt. Los van het feit dat deze aangiftes reeds voldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, ziet de rechtbank hier ook een soortgelijke werkwijze.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande het onder 1 ten laste gelegde, met uitzondering van het tweede gedachtestreepje, wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de rechtbank de verdachte van het ten laste gelegde medeplegen zal vrijspreken. Niet is gebleken dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangevers [naam 2] en [naam 3] , [naam 11] , [naam 19] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 14] en [naam 15] heeft opgelicht. De verdachte heeft zich daarbij bediend van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich tegenover de aangevers heeft voorgedaan als een succesvol makelaar, zakenvrouw of financieel expert, terwijl zij dat niet was. Weliswaar had de verdachte verschillende bedrijven, waaronder een makelaarskantoor en een zorgkantoor, maar van duurzame, serieuze en winstgevende activiteiten op professioneel niveau als makelaar, financieel expert of zakenvrouw, waarbij zij over de benodigde kennis, ervaring en financiële middelen beschikte, is op grond van het dossier niet gebleken. Zij heeft bij de aangevers een onjuiste voorstelling van zaken en daarmee de schijn gewekt dat zij een goedlopend makelaarskantoor, thuiszorgkantoor en verschillende bedrijven had, dat de aangevers bij de verdachte terecht konden voor kredietbemiddeling en bemiddeling bij de aankoop van onroerend goed, en dat zij in staat was om een winstgevend bedrijf op te starten, terwijl dat niet zo was. Daarbij heeft de verdachte in een aantal gevallen ook valse stukken aan de aangevers verstrekt. Op grond van de opgebouwde vertrouwensband en/of de verstrekte valse stukken hebben de aangevers verschillende geldbedragen aan de verdachte overhandigd dan wel per bank overgeboekt. Dat in een aantal gevallen sprake is van een (zakelijke) lening die al dan niet schriftelijk is vastgelegd, doet aan het voorgaande niets af, nu de aangevers de leningen zijn aangegaan op grond van een onjuiste voorstelling van zaken door de verdachte.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke gang van zaken bij de oplichting van [naam 2] en [naam 3] , [naam 11] , [naam 19] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 14] en [naam 15] op essentiële punten met elkaar overeenkomt. Telkens heeft de verdachte in de kern dezelfde werkwijze gehanteerd, zoals hiervoor omschreven. Alle oplichtingen zijn op een soortgelijke wijze begaan en versterken het bewijs ten aanzien van elkaar. Het bewijs ten aanzien van de oplichtingen van [naam 2] en [naam 3] , [naam 11] , [naam 19] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 14] en [naam 15] vormt daarom voldoende basis voor een schakelbewijsconstructie.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde oplichtingen wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de rechtbank de verdachte van het ten laste gelegde medeplegen zal vrijspreken. Niet is gebleken dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen.
Ten aanzien van feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [naam 4] heeft geprobeerd op te lichten. De aangifte van [naam 4] wordt voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zoals onder feit 1 bewezen is verklaard, heeft de verdachte een valse factuur aan [naam 4] verstrekt. Ook verwijst de rechtbank naar de verklaring van notaris [naam 20]. Met betrekking tot de gehanteerde modus operandi verwijst de rechtbank naar hetgeen ten aanzien van feit 2 is overwogen.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
Zoals hierboven bij feit 1 is overwogen, is de gang van zaken omtrent het bestellen en het leveren van de kantoormeubelen bij [naam 1] en hoe deze meubels uiteindelijk in het voormalig kantoorpand van de verdachte terecht zouden zijn gekomen, onvoldoende duidelijk uit het dossier naar voren gekomen. De rechtbank acht in het verlengde hiervan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tijdens haar dienstbetrekking bij [naam 1] kantoormeubelen heeft verduisterd. Van dat onderdeel in de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen volgt wel dat de verdachte in dienst was van [naam 1] en [naam 5] en dat zij uit hoofde van haar dienstbetrekking meerdere geldbedragen heeft verduisterd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van [naam 1] en [naam 5] dat de verdachte degene is geweest die de geldbedragen van de bedrijven van [naam 1] en [naam 5] heeft verduisterd. Hun verklaringen worden in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. Een deel van de geldbedragen is overgeboekt naar de bankrekening van de moeder van de verdachte. Een ander deel van de geldbedragen is overgeboekt naar bankrekeningen van (bedrijven van) de verdachte. Voorts heeft de verdachte geldbedragen van [naam 5] uitgegeven aan privéaangelegenheden. Voor deze overboekingen en uitgaven heeft de verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven.
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen, en met dien verstande dat de rechtbank de verdachte van het ten laste gelegde medeplegen zal vrijspreken. Niet is gebleken dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen.
Ten aanzien van feit 6
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een beveiligingssysteem bij het bedrijf [beveiligingsbedrijf] , waarvoor [naam 10] werkzaam was, sieraden bij het bedrijf [bedrijfsnaam 1] in Turkije, meubels bij [naam 16] en meubels en beeldjes bij [naam 17] heeft besteld en geleverd heeft gekregen, terwijl zij voor deze goederen niet (volledig) heeft betaald.
De verdachte heeft gedurende een periode van anderhalf jaar viermaal goederen gekocht zonder voor deze goederen (volledig) te betalen. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat de verdachte nimmer de intentie had om te betalen. De verdachte deed er alles aan om niet voorafgaand aan of bij de levering van de goederen te betalen. Vervolgens heeft de verdachte de aangevers aan het lijntje gehouden door steeds te beloven dat zij zou gaan betalen, maar dat niet te doen. Ook heeft zij aan de aangevers valse overboekingsbewijzen verstuurd om de aangevers voor te houden dat het bedrag reeds was overgemaakt, terwijl dat niet het geval was. De verdachte heeft zich telkens gepresenteerd als een doorsnee consument.
Gelet op de aard en het patroon van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van flessentrekkerij, waarbij de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren.
De rechtbank acht dan ook de onder feit 6 ten laste gelegde flessentrekkerij wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5
Uit de bewijsmiddelen en uit de voorgaande bewezen verklaarde feiten volgt dat de verdachte geldbedragen, voertuigen, sieraden en meubels, afkomstig van eigen misdrijven, voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht dan ook het eenvoudig witwassen wettig en overtuigend bewezen.
Nu de rechtbank eenvoudig witwassen bewezen acht, kan geen sprake zijn van gewoontewitwassen of van witwassen in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Eindconclusie
De rechtbank acht de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
zij in de periode van 1 november 2018 tot en met 2 november 2021 in Nederland en Turkije
meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
- in strijd met de waarheid een handtekening van [naam 1] te plaatsen op een huurovereenkomst voor een Ricoh printer bij Green Nederland ten behoeve van de huur van een printer en
- een in strijd met de waarheid opgemaakte akte van levering en een nota van afrekening voor de aankoop van de woning aan de [adres 3] te ’ [plaats 2] te verstrekken aan [naam 2] waardoor die
[naam 2]een bedrag van € 14.385,24 heeft overgeboekt naar het op die nota van afrekening genoemde rekeningnummer en
- een in strijd met de waarheid opgemaakt e-mailbericht van de Abn Amro d.d. 10 maart 2020 met als onderwerp: ‘Afkopen doorlopend krediet’
te verstrekkenaan [naam 19] waardoor die
[naam 19]een bedrag van € 3.500,- voor een afkoopsom aan verdachte heeft betaald en
- een in strijd met de waarheid opgemaakte factuur voor een voor het voldoen van een waarborgsom voor de aankoop van een bedrijfspand aan de [adres 4] te [plaats 3] aan [naam 4] te verstrekken en
- in strijd met de waarheid een handtekening van [naam 5] te plaatsen op een leasecontract voor het leasen van een Renault Clio met kenteken [kenteken 1] en
- in strijd met de waarheid een handtekening van [naam 6] te plaatsen op een leasecontract ten behoeve van het leasen van een BMW met kenteken [kenteken 2] en Audi met kenteken [kenteken 3] en
- in strijd met de waarheid opgemaakte e-mailberichten
te verstrekkenaan [naam 8] om die [naam 8] in strijd met de waarheid voor te houden dat zij contact had gezocht met een notariskantoor;
- een in strijd met de waarheid opgemaakte overeenkomst voor het afkopen van een lening bij de gemeente Den Haag
te verstrekkenaan [naam 11] waardoor die [naam 11] een bedrag van € 6.500,- voor een afkoopsom heeft betaald aan [makelaar] B.V., zijnde het bedrijf van verdachte en
- een in strijd met de waarheid
opgemaaktrekeningafschrift van het rekeningnummer: [rekeningnummer] t.n.v. [bedrijfsnaam 4] B.V.
te verstrekkenaan de curator [naam 12] om die [naam 12] in strijd met de waarheid voor te houden dat er op 21 december 2020 diverse overboekingen hadden plaatsgevonden naar [bedrijfsnaam 5] en aan een op naam van verdachte staande buitenlandse bankrekening en
- een afbeelding van een in strijd met de waarheid opgemaakt rekeningafschrift
te verstrekkenaan [naam 18] van [bedrijfsnaam 1] om die Kaman in strijd met de waarheid voor te houden dat zij, verdachte, geld zou hebben overgemaakt naar de rekening van die Kaman, [bedrijfsnaam 1] , voor de aanschaf van sieraden en
- een afbeelding van een in strijd met de waarheid opgemaakt rekeningafschrift
te verstrekkenaan [naam 16] van [bedrijfsnaam 3] om die
[naam 16]in strijd met de waarheid voor te houden dat zij geld zou hebben overgemaakt naar zijn rekening voor de aanschaf van meubels;
2
zij in de periode van 1 november 2018 tot en met 2 november 2021 in Nederland,
telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [naam 2] en [naam 3] en
- [naam 11] en
- [naam 19] en
- [naam 7] en
- [naam 8] en
- [naam 9] en
- [naam 14] en
- [naam 15] ,
telkens heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen, door:
- zich voor te doen als een succesvolle zakenvrouw en
- meermalen aan te geven dat haar bankrekening geblokkeerd was en betalingen onderweg waren en
- zich voor te doen als makelaar en [naam 2] en [naam 3] voor te houden dat zij, verdachte, de aankoop van de woning van de [adres 3] te [plaats 2] zou regelen en daarvoor valselijk een akte van levering en nota van afrekening op te maken en aan die
[naam 2]en
[naam 3]te verstrekken en/of die valselijk opgemaakte akte van levering door [naam 2] en/of
[naam 3]te laten ondertekenen en
- [naam 2] en [naam 3] en [naam 11] voor te houden dat zij, verdachte, een holding voor die
[naam 2]en
[naam 3]had opgericht en dat zij, verdachte, geld nodig had van die
[naam 2]en
[naam 3]en [naam 11] voor de aankoop van een pand in Wassenaar en inventaris en voor de financiering van groei van haar verdachtes bedrijven en
- [naam 11] voor te houden dat de schuld van [naam 11] voor een bedrag van € 6.500,- kon worden afgekocht en die afkoopsom aan verdachte diende te worden betaald en die [naam 11] voor te houden dat zij € 3.500,- nodig had voor de reparatie van de schade aan een auto en
- zich voor te doen als financieel expert en [naam 19] heeft voorgehouden dat vanwege een openstaand krediet niet in aanmerking zou komen voor het afsluiten van een hypotheek en dat hij in aanmerking zou komen voor een afkoopregeling van zijn krediet en die
[naam 19]een valselijk opgemaakte email van de Abn Amro heeft getoond en die
[naam 19]voor te houden dat voor de afkoopregeling een bedrag van € 3.500,- via verdachte zou moeten worden betaald aan de Abn Amro en
- zich voor te doen als makelaar en zorgverlener en [naam 7] voor te houden dat zij hem zou helpen met het over laten schrijven van de hypotheek en tegen die [naam 7] te zeggen dat hij daarvoor € 2200,- moest aanbetalen terwijl zij, verdachte, na die aanbetaling niets had geregeld met betrekking tot de hypotheek van [naam 7] en
- [naam 8] voor te houden dat zij twee voormalige verpleegtehuizen wilde opknappen tot een zorginstelling en die [naam 8] hiervoor te benaderen als zakenpartner en die [naam 8] voor te houden dat als vestigingsadres voor het zorgbedrijf eerst het woonadres van verdachte aan de [adres 1] te [woonplaats] zou worden opgegeven en als de zorgbedrijven op hun beider naam zouden komen te staan het vestigingsadres zou worden aangepast en die [naam 8] meerdere malen te vragen geld over te boeken voor de financiering van voornoemde panden en
- [naam 9] voor te houden dat zij, verdachte, als zakenpartner met hem een project met betrekking tot een supermarkt in Spijkenisse zou willen starten en die [naam 9] voor te houden dat zij iemand geld moest terug betalen en dat er
geldnodig was voor een zakelijk project en die [naam 9] meerdere malen te vragen om haar geld te lenen en dat een van haar bankrekeningen
geblokkeerdwas en
- het vertrouwen van [naam 14] te winnen door die
[naam 14]voor te houden dat zij, verdachte een hypotheek kon regelen voor die
[naam 14]en dat zij, verdachte, mensen kende bij de bank die de zaken konden versoepelen en die
[naam 14]vervolgens te vragen om een bedrag van € 2.700,-te betalen voor apparatuur en die
[naam 14]daarbij te verzekeren dat dit geld een dag later weer zou terug worden betaald en
- zich voor te doen als makelaar en [naam 15] voor te houden dat zij, verdachte, de aankoop van een pand zou regelen en een factuur te overhandigen aan die
[naam 15]voor aanschafkosten voor dat pand, kosten koper en overdrachtsbelasting, van € 16.335,-;
3
zij in de periode van 1 november 2018 tot en met 2 november 2021 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 4] te bewegen tot de afgifte van enig goed,
te weten een geldbedrag van € 57.810,-
- zich heeft gedaan als makelaar en
- die [naam 4] heeft voorgehouden dat zij de aankoop van het bedrijfspand aan de [adres 4] te [plaats 3] zou regelen en
- die [naam 4] een voorlopig koopcontract heeft laten ondertekenen en
- die [naam 4] voor heeft gehouden dat hij een waarborgsom moest betalen aan [bedrijfsnaam 8] Notarissen en
- die [naam 4] een valselijk opgemaakte factuur heeft laten zien waarop het rekeningnummer van [makelaar] B.V., zijnde
verdachtesB.V.,
als zijndehet rekeningnummer van [bedrijfsnaam 8] Notarissen stond vermeld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
zij in de periode van 1 november 2018 tot en met 2 november 2021 in Nederland telkens opzettelijk
- geldbedragen, toebehorende aan [naam 1] en [naam 1]
Thuiszorg,
- geldbedragen, toebehorende aan [naam 5] ,
welk
egoed
erenverdachte telkens anders dan door misdrijf onder zich had, te weten
vanuit haar dienstbetrekking,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5
zij in de periode van 1 november 2018 tot en met 2 november 2021 in Nederland
geldbedragen en voertuigen en sieraden en meubels
- voorhanden heeft gehad en
-
daarvangebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit eigen misdrijf;
6
zij in de periode
van7 april 2020 tot en met 31 augustus 2021 in Nederland en Turkije een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, door:
- op 7 april 2020 te Nootdorp een beveiligingssysteem van bij [beveiligingsbedrijf]
aan te schaffenen
telaten installeren in de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] ;
- op 24 oktober 2020 te Side Antalya, Turkije, sieraden
aan te schaffenvan [bedrijfsnaam 1] ;
- omstreeks 6 februari 2021 te Nederland meubels
aan te schaffenvan [bedrijfsnaam 3] ;
-
in de periode van1 juli tot en met 31 augustus 2021 te ’s-Gravenhage meerdere goederen waaronder beelden en een tafel en houtsnijwerk
aan te schaffenbij [naam 17] ;
zonder de (volledige) betaling voor voornoemde goederen te voldoen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierendertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur die zij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft verzocht aan de verdachte een voorwaardelijke straf, aangevuld met een geldboete en/of een (forse) taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan acht oplichtingen en een poging tot oplichting. De verdachte ging zeer geraffineerd en doordacht te werk. Zij gaf zich in de meeste gevallen uit voor een succesvol en welvarend makelaar, zakenvrouw, financieel expert of adviseur met vele contacten. Zij deed in veel gevallen voorkomen dat zij met haar kennis en (zakelijke) contacten schulden kon afkopen tegen een fractie van de schuld of zakelijke transacties met potentieel grote winsten kon doen. Met dit verhaal benaderde zij haar potentiële slachtoffers en wekte zo de schijn dat zij (groot) financieel voordeel voor de slachtoffers kon verkrijgen. De verdachte heeft onder valse voorwendselen en door valse beloftes het vertrouwen van haar potentiële slachtoffers gewonnen en behouden, in welk vertrouwen de slachtoffers verschillende geldbedragen aan de verdachte overhandigden dan wel via de bank overmaakten. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat zij het vertrouwen van de slachtoffers heeft beschaamd. De verdachte heeft door haar laakbare en respectloze handelswijze de betrokken slachtoffers voor een groot geldbedrag gedupeerd en bij hen gevoelens van schaamte en stress veroorzaakt. De feiten zijn extra kwalijk, nu een groot deel van de slachtoffers reeds financiële problemen had en juist vanwege die problemen hulp zocht bij de verdachte. Hiermee heeft de verdachte op schaamteloze wijze misbruik gemaakt van de zwakke positie van de slachtoffers. Door het handelen van de verdachte zijn sommige slachtoffers dieper in de financiële problemen geraakt. De verdachte had alleen oog voor haar eigen financieel gewin, zonder rekening te houden met de mogelijke gevolgen voor de slachtoffers. Door anderen op te lichten, probeerde zij ook haar eigen schulden of betalingsachterstanden, die deels zijn ontstaan door de bewezen verklaarde feiten, af te lossen.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het gebruikmaken van valse geschriften. De rechtbank vindt dit kwalijk, omdat men in het economische verkeer moet kunnen vertrouwen op de echtheid van documenten. De verdachte heeft ook dat vertrouwen beschaamd.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een groot geldbedrag, terwijl zij in dienst was van de twee slachtoffers. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstig misbruik gemaakt van het door de slachtoffers in haar gestelde vertrouwen. De verdachte had opnieuw alleen oog voor haar eigen financieel gewin.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan flessentrekkerij door bij vier bedrijven verschillende goederen te kopen zonder daarvoor (volledig) te betalen.
Door haar handelen heeft de verdachte een aantal bedrijven en personen financiële schade en overlast toegebracht en heeft zij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het handelsverkeer noodzakelijk is.
De verdachte heeft zich ten slotte schuldig gemaakt aan het witwassen van verschillende geldbedragen, auto’s, sieraden en meubels. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer, faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert aantasting op van de legale economie.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 mei 2024.
Hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot onder meer een vrijheidsstraf. Deze veroordelingen hebben de verdachte niet weerhouden van het opnieuw plegen van soortgelijke feiten. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 1 februari 2022. De reclassering meldt dat er geen aanwijzingen zijn voor psychiatrie, een verstandelijke beperking of vaardigheidstekorten. Gelet op de ontkenning van de verdachte van de haar ten laste gelegde feiten kan de reclassering het recidiverisico niet volledig inschatten. Er is echter wel sprake van een beginnend delictpatroon en er zijn aanwijzingen voor een pro-criminele houding, hetgeen het recidiverisico verhoogt. De reclassering ziet echter geen mogelijkheden om met een reclasseringstoezicht of interventies de risico’s in te perken. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een voorlichtingsrapport van Forensisch Maatwerk over de verdachte van 28 juni 2024.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting geen enkele verklaring willen afleggen over de ten laste gelegde feiten. Zij heeft geen openheid van zaken gegeven en stelt juist zelf het slachtoffer te zijn door het handelen van anderen, maar dat is uit het dossier geenszins gebleken. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid voor haar daden genomen. Hierdoor blijven de slachtoffers in onzekerheid omtrent de vraag waarom de verdachte dit heeft gedaan, zoals ter terechtzitting ook is verwoord door een van de slachtoffers ter toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding.
Bij de rechtbank is ter terechtzitting het beeld ontstaan dat de verdachte misleiding en bedrog op een vanzelfsprekende, welhaast natuurlijke wijze inzet. Op de vraag van de rechtbank aan de verdachte op de eerste zittingsdag of zij stukken kon overleggen ter staving van haar (ongeloofwaardige) verklaring dat zij in haar levensonderhoud kon voorzien door een maandelijkse dividenduitkering van € 15.000 bruto op haar Apple-aandelen, waarin zij voor een bedrag van € 80.000 zei te hebben geïnvesteerd, antwoordde zij zonder enige aarzeling dat zij over deze stukken beschikte. Deze bewijsstukken heeft zij – ondanks het verzoek van de rechtbank daartoe – de volgende zittingsdag echter niet meegenomen, met als verklaring dat zij ‘de algemene voorwaarden’ nog eens had nagelezen en tot de conclusie was gekomen dat zij wat te rooskleurig over haar dividenduitkering had verklaard. Op de vraag hoeveel dividend of wat voor inkomen zij dan wel ontving, kon zij geen antwoord geven en ook geen bewijsstuk overleggen. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden op welke wijze de verdachte in haar levensonderhoud voorziet.
Dat de verdachte de waarheid niet serieus neemt is de rechtbank ook gebleken uit haar verklaring bij het controleren van haar personalia dat zij nog steeds op de [adres 1] te [woonplaats] woont. Toen het de rechtbank vervolgens was opgevallen dat op het door de raadsvrouw overgelegde voorlichtingsrapport van Forensisch Maatwerk een ander adres stond en zij de verdachte hiermee confronteerde, heeft de verdachte verklaard dat de [adres 1] slechts een tijdelijk postadres betrof. Deze gang van zaken acht de rechtbank bovendien opvallend nu de verdachte als schorsingsvoorwaarde opgelegd heeft gekregen dat zij elke adreswijziging aan de politie en de officier van justitie moet doorgeven.
Alles afwegend acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vierendertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Het voorwaardelijk deel is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Gelet op de kennelijke neiging van de verdachte tot misleiding en bedrog, acht de rechtbank een lange proeftijd noodzakelijk.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
Met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn gaat de rechtbank uit van 2 november 2021, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank zal heden, op 19 juli 2024, vonnis wijzen. De redelijke termijn is daarom met meer dan acht maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Eindconclusie over de straf
De rechtbank zal een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Ten aanzien van de geschorste voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is per 17 februari 2022 geschorst tot de datum van het eindvonnis van de rechtbank in deze zaak. Dit betekent dat de schorsing heden van rechtswege eindigt. De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen. De rechtbank wijst dit verzoek af. Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf volgt dat de rechtbank nog de grondslag van de voorlopige hechtenis aanwezig acht. De verdachte is bij vonnis van vandaag schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij tegen de persoonlijke belangen van de verdachte leidt tot de conclusie dat de belangen van de maatschappij bij detentie van de verdachte zwaarder moeten wegen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

De vorderingen tot schadevergoeding
[naam 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 53.292,53, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 51.792,53 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[naam 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 59.937,14, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 3]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 14.385,24, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 19]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 19.742,80, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 9.742,80 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
[naam 5]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 16.383,79, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 7]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 9.652,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 3.652,- aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade.
[naam 8]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 22.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 9]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 17.750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 11]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 145.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 145.000,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
[naam 14]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 2.690,25, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 15]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 78.035,-, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten ad € 2.000,-, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[bedrijfsnaam 2] B.V.heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 50.650,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[bedrijfsnaam 3] B.V.heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 11.552,50, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot:
- gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 1] tot een bedrag van € 45.792,53 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partij [naam 2] / [naam 3] tot een bedrag van € 58.312,14 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen voor het overige, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 19] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 5] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [naam 7] ;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 8] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 9] tot een bedrag van € 14.000,- en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 11] tot een bedrag van € 142.500,- en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partij [naam 15] / [bedrijfsnaam 2] B.V. tot een bedrag van € 16.335,- en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen voor het overige, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 14] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [naam 16] ( [bedrijfsnaam 3] B.V.), nu de verdachte reeds door de kantonrechter is veroordeeld tot terugbetaling van de door [bedrijfsnaam 3] B.V. geleden schade.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 19] , [naam 7] , [naam 9] , [naam 11] , [naam 14] , [naam 15] en [bedrijfsnaam 2] B.V. niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 16] / [bedrijfsnaam 3] B.V. heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, nu er reeds een vonnis van de kantonrechter aanwezig is.
Subsidiair heeft de verdediging het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 19] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de kosten die zijn gemaakt voor verpanding van sieraden niet in causaal verband staan tot het strafbare feit. Voorts is de gevorderde immateriële schade onvoldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 7] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet ziet op schade, maar op een geldvordering uit
onverschuldigde betaling.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 8] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de schade een nakomingsverplichting uit een geldleningsovereenkomst betreft, waarvoor de schadevergoedingsregeling binnen de strafrechtelijke procedure niet is bedoeld. De benadeelde partij geeft verder aan een advocaat te hebben ingeschakeld, maar heeft de vordering benadeelde partij zelf ingediend. Deze kosten zijn niet onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 9] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de schade een nakomingsverplichting uit een geldleningsovereenkomst betreft, waarvoor de schadevergoedingsregeling binnen de strafrechtelijke procedure niet is bedoeld. Verder is de schade onvoldoende onderbouwd.
De advocaatkosten die worden gevorderd, hebben geen betrekking op deze procedure,
maar zien kennelijk op werkzaamheden bestaande uit het sturen van een sommatiebrief
aan een derde partij. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking en zijn overigens niet nader onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 11] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering vanwege het ontbreken van causaal verband tussen het bewezen verklaarde en de geleden schade. Verder betreft de vordering geen schadevergoeding, maar een verzoek tot nakoming van de verplichting uit een geldleningsovereenkomst, waarvoor in deze procedure geen ruimte is. De gevorderde immateriële schade en de gevorderde kosten voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding zijn niet nader onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 14] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de schade een nakomingsverplichting uit een geldleningsovereenkomst betreft, waarvoor schadevergoedingsregeling binnen de strafrechtelijke procedure niet is bedoeld.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 15] / [bedrijfsnaam 2] B.V. heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de kosten niet rechtstreeks voortvloeien uit het strafbare feit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Gevorderde immateriële schade bij de vorderingen met betrekking tot feit 2 en/of 4
Een aantal van de benadeelde partijen heeft immateriële schadevergoeding gevorderd voor de psychische klachten die zij als gevolg van het bewezen verklaarde feit 2 en/of feit 4 hebben ondervonden.
In artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat immateriële schade alleen voor vergoeding in aanmerking komt in de limitatief in de wet opgesomde gevallen. In artikel 6:106 BW worden de gevallen genoemd waarin vergoeding van immateriële schade kan worden toegekend. Voor zover hier van belang is dat aan de orde indien de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Daarvan kan sprake zijn indien is komen vast te staan dat een benadeelde partij naar objectieve maatstaven geestelijk letsel heeft opgelopen. Van dergelijk geestelijk letsel is, blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, in het algemeen pas sprake wanneer de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Uit de ingediende vorderingen blijkt niet dat bij de benadeelde partijen sprake is (geweest) van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld als gevolg van de bewezen verklaarde feiten 2 en 4.
Ook kan sprake zijn van een aantasting in persoon ‘op andere wijze’, indien de aard en ernst van de normschending en de nadelige gevolgen voor de benadeelde partijen zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon als hier bedoeld is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (zie ECLI:NL:HR:2019:793). Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad kan immateriële schade op deze grond voor toewijzing in aanmerking komen in gevallen van een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer of de persoonlijke vrijheid.
Hoewel de rechtbank zeer invoelbaar acht dat de aangevers psychisch onbehagen hebben ervaren als gevolg van de bewezen verklaarde feiten 2 en 4, biedt de wet geen grondslag om hen hiervoor immateriële schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank zal de benadeelde partijen ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De benadeelde partijen de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van hun vordering, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit betekent dat de benadeelde partijen dit deel van hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten “Aankoop [bedrijfsnaam 6] B.V.”, “Aankoop Kantoormeubelen PRO” en “Aankoop [bedrijfsnaam 7] ”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het onderdeel in de tenlastelegging waarop dit deel van de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “Abonnement Inktservice”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Het volgens de benadeelde partij op frauduleuze wijze afgesloten inktservice abonnement op zijn naam, staat niet op de tenlastelegging van de verdachte.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de overige posten, is door of
namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 4 bewezen verklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen hierboven is overwogen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 39.925,64.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van heden, te weten 19 juli 2024.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 39.925,64, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden, te weten 19 juli 2024, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij heeft niet onderbouwd dat de gevorderde schade daadwerkelijk door haar is geleden en niet door haar echtgenoot [naam 3] , op wiens naam de bankrekening staat waarvan zij ter onderbouwing van haar vordering afschriften heeft overgelegd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 3]
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij heeft zijn vordering voldoende onderbouwd en de vordering is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering dan ook integraal toewijzen voor een bedrag van € 14.385,24.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van heden, te weten 19 juli 2024.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 14.385,24, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden, te weten 19 juli 2024, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 19]
De rechtbank ziet zonder verdere onderbouwing – die ontbreekt – niet in waarom de bedragen genoemd onder de post “Verpanding van sieraden” en “Bankkosten ABN” (rechtstreeks met de strafbare feiten verband houdende) schade betreft. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze schade geen rechtstreekse schade betreft die is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “Benadeeld voor een totaalbedrag van € 3.500,-”, is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen hierboven is overwogen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.500,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van heden, te weten 19 juli 2024.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden, te weten 19 juli 2024, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 19] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 5]
De vordering is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 4 bewezen verklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering integraal toewijzen voor een bedrag van € 16.383,79.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van heden, te weten 19 juli 2024.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 16.383,79, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden, te weten 19 juli 2024, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 5] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 7]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “Kosten hulp van tolk/boekhouder”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze schade onvoldoende is onderbouwd. Verder is onvoldoende onderbouwd dat deze schade rechtstreekse schade betreft die is veroorzaakt door de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “Kosten betaald aan schuldige”, is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen hierboven reeds is overwogen ten aanzien van de immateriële schade.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.200,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van heden, te weten 19 juli 2024.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.200,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden, te weten 19 juli 2024, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 7] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 8]
De vordering is door of namens de verdachte onvoldoende (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De benadeelde partij is immers door oplichting bewogen tot afgifte van de verschillende geldbedragen aan de verdachte. Het mogelijke bestaan van geldleningsovereenkomsten doet daaraan niets af.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering integraal toewijzen voor een bedrag van € 22.500,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van heden, te weten 19 juli 2024.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 22.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden, te weten 19 juli 2024, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 8] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 9]
De benadeelde partij heeft de post ‘bedrijf kosten’ ter hoogte van € 1.250,- niet toegelicht. Het is de rechtbank niet duidelijk wat voor schade dit betreft en waardoor deze is veroorzaakt. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering is voor het overige door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door of namens de verdachte onvoldoende (gemotiveerd) betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van € 16.500,-. De benadeelde partij heeft in het kader van de oplichting door de verdachte het bedrag van € 14.000,- aan de verdachte verstrekt. Deze schade is dan ook aan te merken als rechtstreekse schade. Dat er wellicht sprake is van een geldleningsovereenkomst doet aan het voorgaande niets af. Uit de toelichting van de benadeelde partij blijkt verder dat hij een civiel advocaat heeft ingeschakeld om het schadebedrag van € 14.000 (buitengerechtelijk) op de verdachte te verhalen dan wel terug te vorderen van de rekeninghouder die het geldbedrag op zijn rekening heeft ontvangen, hetgeen kennelijk niet is gelukt. De rechtbank is niet gebleken dat de benadeelde partij zijn vordering reeds aan de civiele rechter heeft voorgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door de benadeelde partij in dit kader gemaakte advocaatkosten (€ 2.500,-) daarom als rechtstreekse schade worden aangemerkt.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 16.500,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van heden, te weten 19 juli 2024.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 16.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden, te weten 19 juli 2024, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 9] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 11]
De benadeelde partij heeft twee vorderingen ingediend – respectievelijk op 16 december 2021 en op 6 juli 2023. De rechtbank zal beslissen op de meest recent ingediende vordering.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
[naam 11] heeft bij de politie verklaard dat hij degene is die meerdere geldbedragen door familieleden heeft doen overmaken aan de verdachte. Dit blijkt ook uit de door hem bij zijn aangifte overgelegde rekeningafschriften van zijn zoon [zoon] en zijn schoondochter [schoondochter] . Verder heeft hij de betreffende bedragen van hen geleend. [naam 11] is dan ook degene die is benadeeld ter hoogte van de betreffende bedragen en degene die vergoeding van de betreffende schade kan vorderen. De benadeelde partij is door oplichting door de verdachte bewogen het verstrekken van verschillende grote geldbedragen. Dat hij deze bedragen bij wijze van lening aan de verdachte heeft verstrekt, neemt de onrechtmatigheid van de gedraging van de verdachte niet weg. De door de benadeelde partij aan de verdachte ten titel van geldlening verstrekte geldbedragen betreffen dan ook rechtstreekse schade.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen hierboven is overwogen. Verder overweegt de rechtbank dat uit de door de benadeelde partij overgelegde schriftelijke onderbouwing weliswaar blijkt dat de benadeelde partij psychische klachten heeft maar dat hij reeds een hulpverleningsgeschiedenis heeft. Onvoldoende is onderbouwd dat de psychische klachten een causaal verband hebben met de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 145.000,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van heden, te weten 19 juli 2024.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 145.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden, te weten 19 juli 2024, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 11] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 14]
De vordering is door of namens de verdachte onvoldoende (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. Het geld is immers ten gevolge van oplichting door de benadeelde partij aan de verdachte verstrekt. Dat er wellicht sprake is van een leningsovereenkomst neemt de onrechtmatigheid van de schade toebrengende gedraging van de verdachte niet weg.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering integraal toewijzen voor een bedrag van € 2.690,25,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van heden, te weten 19 juli 2024.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.690,25, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden, te weten 19 juli 2024, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 14] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 15]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “Loonverlies door gezondheidsklachten sinds okt 2021”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze geen rechtstreekse schade betreft die is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen. De posten “Nieuwe hypotheek afsluiten” en “Verbouwingskosten tuin” betreffen geen schade die door het bewezen verklaarde feit is ontstaan. Met betrekking tot de overige posten is de schade niet geleden door de benadeelde partij als natuurlijk persoon maar door de rechtspersoon [bedrijfsnaam 2] B.V.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 2] B.V.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “Boetebepaling koopovereenkomst”, de vordering van de benadeelde partij afwijzen, nu deze schade nog niet daadwerkelijk door de benadeelde partij is geleden. Zoals de benadeelde partij ter terechtzitting heeft aangegeven, is de tegenpartij (de verkoper) in afwachting van de uitspraak in deze strafzaak en heeft de benadeelde partij de door de verkoper in de koopovereenkomst bedongen boete nog niet hoeven betalen.
De vordering is voor het overige door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag, ook ten aanzien van de gevorderde advocatenkosten. Uit de toelichting van de benadeelde partij blijkt dat zij een civiel advocaat heeft ingeschakeld om haar schade op de verdachte te verhalen, hetgeen kennelijk niet is gelukt. De rechtbank is niet gebleken dat de benadeelde partij haar vordering reeds aan de civiele rechter heeft voorgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door de benadeelde partij in dit kader gemaakte advocaatkosten daarom als (rechtstreekse) schade worden aangemerkt.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 18.150,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van heden, te weten 19 juli 2024.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 18.150,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden, te weten 19 juli 2024, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [bedrijfsnaam 2] B.V.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 3] B.V.
In een civiele procedure tussen de verdachte en de benadeelde partij is door de kantonrechter op 20 oktober 2022 een vonnis gewezen, waarbij de verdachte – onder andere – is veroordeeld tot teruggave van de geleverde meubels. Een civiele rechter heeft daarom reeds over het geschil beslist. Dat het vonnis niet kan worden geëxecuteerd, omdat er een moratorium geldt, doet hieraan niet af. Gelet hierop wijst de rechtbank de vordering van de benadeelde partij af vanwege onvoldoende belang bij haar vordering. Anders dan de verdediging en de officier van justitie hebben aangevoerd, leidt het voorgaande niet tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij, maar tot afwijzing van de vordering (zie HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2337, en HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7594).
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
Duur van de gijzeling
De rechtbank zal conform artikel 36f, vijfde lid, Sr en artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast bij niet of niet volledige betaling. Nu de duur van de gijzeling, gelet op artikel 60a Sr, in totaal maximaal één jaar mag belopen, zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling per schadevergoedingsmaatregel naar rato van het toegewezen bedrag bepalen.

8.De in beslag genomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst) onder 37, 42 tot en met 49 en 51 tot en met 68 genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte verzocht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 37, 42 tot en met 49 en 51 tot en met 68 genoemde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 60a, 63, 225, 322, 326, 326a en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3
poging tot oplichting;
ten aanzien van feit 4
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5
eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 6
een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (DRIE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen:
[naam 1]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover het betreft de posten ‘Aankoop [bedrijfsnaam 6] B.V.’, ‘Aankoop Kantoormeubelen PRO’, ‘Aankoop [bedrijfsnaam 7] ’ en ‘Abonnement Inktservice’;
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige toe tot een bedrag van € 39.925,64 en veroordeelt de verdachte tot betaling aan
[naam 1]van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 39.925,64, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van
[naam 1];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 51 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 2]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
[naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 14.385,24 en veroordeelt de verdachte tot betaling aan
[naam 3]van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 14.385,24, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald
,ten behoeve van
[naam 3];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 18 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 19]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover het betreft de posten ‘Verpanding van sieraden’ en ‘Bankkosten ABN’;
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige toe tot een bedrag van € 3.500,- en veroordeelt de verdachte tot betaling aan
[naam 19]van dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot de dag van volledige betaling van dit bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 3.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald
,ten behoeve van
[naam 19];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 4 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 5]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 16.383,79 en veroordeelt de verdachte tot betaling aan
[naam 5]van dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot de dag waarop deze vordering volledig is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 16.383,79, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van
[naam 5];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 21 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 7]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.200,- en veroordeelt de verdachte tot betaling aan van dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.200,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald
,ten behoeve van
[naam 7];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 3 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 8]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 22.500,- en veroordeelt de verdachte tot betaling aan
[naam 8]van dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 22.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald
,ten behoeve van
[naam 8];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 29 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 9]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 16.500,- en veroordeelt de verdachte tot betaling aan
[naam 9]van dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partij
[naam 9] voor het overigeniet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 16.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald
,ten behoeve van
[naam 9];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 23 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 11]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 145.000,- en veroordeelt de verdachte tot betaling aan van dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 145.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald
,ten behoeve van
[naam 11];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 185 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 14]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 2.690,25,- en veroordeelt de verdachte tot betaling aan
[naam 14]van dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.690,25, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald
,ten behoeve van
[naam 14];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 3 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 15]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de post “Loonverlies door gezondheidsklachten sinds okt 2021”;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
[bedrijfsnaam 2] B.V.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 18.150,- en veroordeelt de verdachte tot betaling aan
[bedrijfsnaam 2] B.V.van dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 18.150,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald
,ten behoeve van
[bedrijfsnaam 2] B.V.;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 23 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[bedrijfsnaam 3] B.V.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
de in beslag genomen goederen:
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 37, 42 tot en met 49 en 51 tot en met 68 genoemde voorwerpen, te weten:
37 1 STK Administratie
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2679839, Wit, merk: brieven)
42 2 STK Poststuk
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2681476, QR codes)
43 1 STK Administratie
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2679521, wit)
44 3 STK Kantoorbenodigheden
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2679519, brother onbekend)
45 1 STK Pas
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2679841, Blauw, merk: debitcard openbank)
46 1 STK Navigator
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2679509, zwart, merk: gps tracker)
47 1 STK Drukwerk
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2679522, wit)
48 1 STK Administratie
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2679840, zwart, merk: notitieblokken)
49 1 STK Administratie
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2708893)
51 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674269, Zilver, merk: Samsung)
52 1 STK Computer
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674108, Zilver, merk: Hp)
53 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674241, Paars, merk: Samsung)
54 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674202, Paars, merk: Samsung)
55 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674256, Zwart, merk: Samsung)
56 1 STK Computer
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674108, Zilver, merk: Hp Bang en Olufsen)
57 1 STK Computer
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674094, Zilver, merk: Intel Prowise)
58 1 STK Computer
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674133, Zilver, merk: Lenovo)
59 1 STK Computer
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674111, Zwart, merk: LEnovo THinkpad)
60 1 STK Computer
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674101, Odys Note Tab Pro)
61 1 STK Computer
Omschrijving: PL1500-2021277341-2674117, Zwart, merk: Packard Bell mgp30)
62 1 STK Elektronica
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674079, Sandisk Micro 32 Gb)
63 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674272, Paars)
64 1 STK Computer
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674172, Zwart, merk: Dell D04s 001)
65 1 STK Computer
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674303, Zwart, merk: Compaq Home Prem)
66 1 STK Computer
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674113, zwart, merk: Acer Aspire)
67 1 STK Computer
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2674123, Zilver, merk: Acer Windows 7 Home)
68 notitieblok
(Omschrijving: PL1500-2021277341-2679521, wit);
voorlopige hechtenis:
wijst afhet verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2024.
Bijlage I: de tenlastelegging
1
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 2 november 2021 te ’s-Gravenhage en/of Rijswijk ZH en/of [woonplaats] gemeente Pijnacker- [woonplaats] , althans in Nederland en te Turkije al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
- in strijd met de waarheid een handtekening van [naam 1] te plaatsen/schrijven/vermelden op een huurovereenkomst voor een Ricoh printer bij Green Nederland ten behoeve van de huur van een printer (aangifte 1) en/of
- in strijd met de waarheid een handtekening van [naam 1] te plaatsen/schrijven/vermelden op een bestelbon bij Infotec ten behoeve van het bestellen van kantoormeubilair (aangifte 1) en/of
- een in strijd met de waarheid opgemaakte akte van levering en/of een nota van afrekening voor de aankoop van de woning aan de [adres 3] te ’ [plaats 2] te verstrekken aan [naam 2] waardoor die [naam 2] een bedrag van € 14.385,24 heeft overgeboekt naar het op die nota van afrekening genoemde rekeningnummer (aangifte 2) en/of
- (een) in strijd met de waarheid opgemaakt(e) e-mailbericht(en) van de Abn Amro d.d. 10 maart 2020 met als onderwerp: ‘Afkopen doorlopend krediet’ heeft verstrekt aan [naam 19] waardoor die [naam 19] een bedrag van € 3.500,- voor een afkoopsom aan verdachte heeft betaald (aangifte 3) en/of
- een in strijd met de waarheid opgemaakte factuur voor een voor het voldoen van een waarborgsom voor de aankoop van een bedrijfspand aan de [adres 4] te [plaats 3] aan [naam 4] te verstrekken waardoor die [naam 4] waardoor die [naam 4] een bedrag van € 57.810,- voor een waarborgsom heeft overgeboekt naar het op die factuur genoemde rekeningnummer (aangifte 5) en/of
- in strijd met de waarheid een handtekening van [naam 5] te plaatsen/schrijven/vermelden op een leasecontract voor het leasen van ten behoeve van het leasen van een Renault Clio met kenteken [kenteken 1] (aangifte 6) en/of
- in strijd met de waarheid een handtekening van [naam 6] te plaatsen/schrijven/vermelden op een leasecontract ten behoeve van het leasen van een BMW met kenteken [kenteken 2] en/of Audi met kenteken [kenteken 3] (aangifte 7) en/of
- (een) in strijd met de waarheid opgemaakt(e) e-mailbericht(en) heeft verstrekt aan [naam 8] om die [naam 8] in strijd met de waarheid voor te houden dat zij contact had gezocht met een notariskantoor (aangifte 9);
- een in strijd met de waarheid opgemaakte overeenkomst voor het afkopen van een lening bij de gemeente Den Haag heeft verstrekt aan [naam 11] waardoor die [naam 11] een bedrag van € 6.500,- voor een afkoopsom heeft betaald aan [makelaar] B.V., zijnde het bedrijf van verdachte (aangifte 12 en 13) en/of
- ( een) in strijd met de waarheid opgemaakt€ rekeningafschrift(en) van het rekeningnummer: [rekeningnummer] t.n.v. [bedrijfsnaam 4] B.V. heeft verstrekt aan de curator [naam 12] en/of de rechtbank om die [naam 12] en/of de rechtbank in strijd met de waarheid voor te houden dat er op 21 december 2020 diverse overboekingen hadden plaatsgevonden naar [bedrijfsnaam 5] en/of aan een op naam van verdachte staande (buitenlandse) bankrekening (aangifte 17) en/of
- een afbeelding van (een) in strijd met de waarheid opgemaakt(e) rekeningafschrift heeft verstrekt aan [naam 13] en/of [naam 18] (van [bedrijfsnaam 1] ) om die [naam 13] en/of Kaman in strijd met de waarheid voor te houden dat zij, verdachte, geld zou hebben overgemaakt naar de rekening van die Kaman ( [bedrijfsnaam 1] ) en/of [naam 13] voor de aanschaf van sieraden (aangifte 18) en/of
- een afbeelding van (een) in strijd met de waarheid opgemaakt(e) rekeningafschrift heeft verstrekt aan U. Aktas (van [bedrijfsnaam 3] ) om die Aktas in strijd met de waarheid voor te houden dat zij geld zou hebben overgemaakt naar zijn rekening voor de aanschaf van meubels (aangifte 23);
2
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 2 november 2021 te ’s-Gravenhage en/of Rijswijk ZH en/of [woonplaats] gemeente Pijnacker- [woonplaats] , althans in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [naam 2] en/of [naam 3] (aangifte 2) en/of
- [naam 11] (aangifte 12) en/of
- [naam 19] (aangifte 3) en/of
- [naam 7] (aangifte 8) en/of
- [naam 8] (aangifte 9) en/of
- [naam 9] (aangifte 10) en/of
- [naam 14] (aangifte 20) en/of
- [naam 15] en/of [bedrijfsnaam 2] B.V (aangifte 22),
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten één of meerdere geldbedrag(en) en/of handtekeningen,
door:
-zich voor te doen als een succesvolle zakenvrouw en/of
- meermalen althans eenmaal aan te geven dat haar bankrekening geblokkeerd was en/of (een) betaling(en) onderweg waren en/of
- zich voor te doen als makelaar en/of [naam 2] en [naam 3] voor te houden dat zij, verdachte, de aankoop van de woning van de [adres 3] te ’ [plaats 2] zou regelen en/of daarvoor valselijk een akte van levering en/of nota van afrekening op te maken en/of aan die [naam 2] en/of Unlu te verstrekken en/of die valselijk opgemaakte akte van levering door [naam 2] en/of Unlu te laten ondertekenen en/of
- [naam 2] en [naam 3] en/of [naam 11] voor te houden dat zij, verdachte, een holding voor die [naam 2] en/of [naam 3] had opgericht en/of dat zij, verdachte, geld nodig had van die [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 11] voor de aankoop van een pand (in Wassenaar) en/of inventaris en/of voor de financiering van groei van haar verdachtes bedrijven en/of
- [naam 11] voor te houden dat de schuld van [naam 11] voor een bedrag van € 6.500,- kon worden afgekocht en/of die afkoopsom aan verdachte diende te worden betaald en/of die [naam 11] voor te houden dat zij € 3.500,- nodig had voor de reparatie van de schade aan een auto en/of
- zich voor te doen als financieel expert en/of [naam 19] heeft voorgehouden dat vanwege een openstaand krediet niet in aanmerking zou komen voor het afsluiten van een hypotheek en/of dat hij in aanmerking zou komen voor een afkoopregeling van zijn krediet en/of die [naam 19] een valselijk opgemaakte email van de Abn Amro heeft getoond en/of die [naam 19] voor te houden dat voor de afkoopregeling een bedrag van € 3.500,- via verdachte zou moeten worden betaald aan de Abn Amro en/of
- zich voor te doen als makelaar en/of zorgverlener en/of [naam 7] voor te houden dat zij hem zou helpen met het over laten schrijven van de hypotheek en/of tegen die [naam 7] te zeggen dat hij daarvoor € 2200,- moest aanbetalen terwijl zij, verdachte, na die aanbetaling niets had geregeld met betrekking tot de hypotheek van [naam 7] en/of
- [naam 8] voor te houden dat zij twee voormalige verpleegtehuizen wilde opknappen tot een zorginstelling en/of die [naam 8] hiervoor te benaderen als zakenpartner en/of die [naam 8] voor te houden dat als vestigingsadres voor het zorgbedrijf eerst het woonadres van verdachte aan de [adres 1] te [woonplaats] zou worden opgegeven en als de zorgbedrijven op hun beider naam zouden komen te staan het vestigingsadres zou worden aangepast en/of die [naam 8] (meerdere malen) te vragen geld over te boeken voor de financiering van voornoemde panden en/of
- [naam 9] voor te houden dat zij, verdachte, als zakenpartner met hem een project met betrekking tot een supermarkt in Spijkenisse zou willen starten en/of die [naam 9] voor te houden dat zij iemand geld moest terug betalen en/of dat er ged nodig was voor een zakelijk project en/of die [naam 9] (meerdere malen) te vragen om haar geld te lenen en/of dat een van haar bankrekeningen geblikkeerd was en/of ;
- het vertrouwen van [naam 14] te winnen door die [naam 14] voor te houden dat zij, verdachte een hypotheek kon regelen voor die [naam 14] en/of dat zij, verdachte, mensen kende bij de bank die de zaken konden versoepelen en/of die [naam 14] (vervolgens) te vragen om een bedrag van €2.700,-te betalen voor apparatuur en/of die [naam 14] daarbij te verzekeren dat dit geld een dag later weer zou terug worden betaald en/of
- zich voor te doen als makelaar en/of [naam 15] voor te houden dat zij, verdachte, de aankoop van een pand zou regelen en/of een factuur te overhandigen/toe te zenden aan/naar die [naam 15] voor aanschafkosten voor dat pand (kosten koper en/of overdrachtsbelasting) van € 16.335,-;
3
(aangifte 5)
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 2 november 2021 te ’s-Gravenhage en/of Rijswijk ZH en/of Nootdorp gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 4] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van € 57.810,-
- zich heeft gedaan als makelaar en/of
- die [naam 4] heeft voorgehouden dat zij de aankoop van het bedrijfspand aan de [adres 4] te [plaats 3] zou regelen en/of
- die [naam 4] een voorlopig koopcontract heeft laten ondertekenen en/of
- die [naam 4] voor heeft gehouden dat hij een waarborgsom moest betalen aan [bedrijfsnaam 8] Notarissen en/of
- die [naam 4] een valselijk opgemaakte factuur heeft laten zien waarop het rekeningnummer van [makelaar] B.V., zijnde verdachte’s B.V., alszijnde het rekeningnummer van [bedrijfsnaam 8] Notarissen stond vermeld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 2 november 2021 te ’s-Gravenhage en/of Rijswijk ZH en/of Nootdorp gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
- één of meerdere geldbedrag(en) en/of kantoormeubilair, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 1] Thuizorg (aangifte 1),
- één of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 5] ,
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, te weten
vanuit haar dienstbetrekking en/of beroep als boekhouder en/of financieel expert,
(telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 2 november 2021 te ’s-Gravenhage en/of Rijswijk ZH en/of Nootdorp gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een één of meer geldbedrag(en) en/of één of meer voertuig(en) en/of kantoormeubilair en/of één of meer sieraad/sieraden en/of één of meer meubel(s) althans een of meer voorwerpen
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
- en zij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en/of
- en zij, verdachte, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen in de uitoefening van haar beroep en/of bedrijf;
(aangiftes 1 tot en met 13)
6
zij in of omstreeks de periode 7 april 2020 tot en met 31 augustus 2021 op na te noemen plaatsen, althans in Nederland en/of Turkije, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, door:
- op of omstreeks 7 april 2020 te Nootdorp een beveiligingssysteem van bij [beveiligingsbedrijf] heeft aangeschaft en heeft laten installeren in de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] (aangifte 11);
- op of omstreeks 24 oktober 2020 te Side Antalya, Turkije één of meerdere sieraad/sieraden heeft aangeschaft van [bedrijfsnaam 1] (aangifte 18);
- op of omstreeks 6 en/of 7 februari 2021 te Nederland één of meerdere meubel(s) heeft aangeschaft van [bedrijfsnaam 3] (aangifte 23);
- op of omstreeks 1 juli tot en met 31 augustus 2021 te ’s-Gravenhage meerdere goederen waaronder één of meerdere beelden en/of een tafel en/of houtsnijwerk heeft aangeschaft bij [naam 17] (aangifte 24);
zonder de (volledige) betaling voor voornoemd(e) goed(eren) te voldoen.