ECLI:NL:RBDHA:2024:10958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
C/09/657021 / HA RK 23-459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap na naturalisatie in Suriname

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de nationaliteit van verzoeker, die bij geboorte de Nederlandse nationaliteit verkreeg door afstamming van Nederlandse ouders. Verzoeker verkreeg op 21 maart 1983 de Surinaamse nationaliteit door naturalisatie en stelde dat hij hierdoor de Nederlandse nationaliteit niet had verloren. Hij beroept zich op artikel 15 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en een uitspraak van de Hoge Raad van 8 september 2023. De rechtbank oordeelde dat verzoeker geen beroep kan doen op de uitzonderingsgronden van de RWN, omdat deze wet op het moment van naturalisatie nog niet van kracht was. Het beroep op artikel 8 EVRM werd afgewezen, omdat aan geen enkele bepaling van het EVRM een recht op een bepaalde nationaliteit kan worden ontleend. De rechtbank concludeerde dat verzoeker door de naturalisatie in Suriname de Nederlandse nationaliteit is verloren op basis van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI) die op dat moment gold. De rechtbank verwierp ook het beroep op het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit, omdat dit Verdrag nog niet in werking was getreden op het moment van naturalisatie. De rechtbank wees het verzoek van verzoeker af en legde geen proceskosten op aan de IND.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 23-459
Zaaknummer: C/09/657021
Datum beschikking: 16 juli 2024

Beschikking op het op 20 november 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. van Bremen te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr.drs. C.J. Cappon.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 14 december 2023, met bijlagen, van de IND;
- de brief van 23 januari 2024, met bijlagen, van verzoeker;
- de brief van 7 maart 2024, met bijlagen, van de IND;
- de brief van 3 juni 2024 van de IND.
Op 18 juni 2024 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker met zijn advocaat en mr.drs. C.J. Cappon namens de IND.

Feiten

  • Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1950 te Indonesië als wettig kind van een Nederlandse vader en moeder, waardoor verzoeker bij geboorte de Nederlandse nationaliteit verkreeg.
  • Volgens het decreet N-24 van 21 maart 1983, (mede) ondertekend door de Minister van Binnenlandse Zaken en Justitie van Suriname, verkreeg verzoeker op 21 maart 1983 door naturalisatie de Surinaamse nationaliteit.

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, en met veroordeling van de IND in de proceskosten.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling
In geschil is of verzoeker in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan.
Verzoeker verkreeg bij geboorte door afstamming van een Nederlandse vader en moeder de Nederlandse nationaliteit. Op 21 maart 1983 verkreeg verzoeker de Surinaamse nationaliteit door naturalisatie. Verzoeker stelt dat hij hierdoor niet de Nederlandse nationaliteit is verloren omdat de uitzondering van artikel 15 lid 2 aanhef en onder b en c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) van toepassing is, waarin is bepaald dat de Nederlandse nationaliteit niet verloren gaat indien de verkrijger van een vreemde nationaliteit vóór het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad (sub b), of gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit (sub c). Verder beroept verzoeker zich op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Verdrag van Straatsburg) en een uitspraak van de Hoge Raad van 8 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1163).
De IND stelt zich op het standpunt dat verzoeker door de naturalisatie in Suriname, waarbij hij de Surinaamse nationaliteit verkreeg, de Nederlandse nationaliteit is verloren. Op grond van het destijds geldende artikel 7 van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI) werd het Nederlanderschap verloren door naturalisatie in een ander land. Dat verzoeker geen afstand van de Nederlandse nationaliteit heeft gedaan maakt dit niet anders, omdat het verlies van het Nederlanderschap van rechtswege intrad op grond van artikel 7 WNI.
De rechtbank stelt voorop dat in het nationaliteitsrecht rechtsfeiten worden beoordeeld volgens het recht dat gold op het moment dat dit rechtsfeit zich voordeed.
Op het moment dat verzoeker de Surinaamse nationaliteit verkreeg, namelijk op 21 maart 1983, gold ten aanzien van het nationaliteitsrecht de WNI. Verzoeker beroept zich op de uitzonderingsgronden genoemd in artikel 15 van de RWN. Deze wet gold op het moment van naturalisatie nog niet, zodat verzoeker hierop ook geen beroep kan doen.
Ten aanzien van het beroep van verzoeker op artikel 8 EVRM overweegt de rechtbank dat
aan geen enkele bepaling van het EVRM een recht op een bepaalde nationaliteit kan worden ontleend. Een beroep op artikel 8 EVRM kan er daarom niet toe leiden dat vastgesteld kan worden dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit niet is verloren. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 mei 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV9435), waarin wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 1 februari 2008 (HR 1 februari 2008, LJN BC1847, NJ 2008/82).
Het beroep op artikel 1 en 4 van het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit slaagt niet, alleen al door de omstandigheid dat op het moment dat verzoeker tot Surinamer naturaliseerde dit Verdrag nog niet in werking was getreden. Daar komt nog bij dat Suriname geen lidstaat is.
Verzoeker heeft zich verder nog beroepen op de uitspraak van de Hoge Raad van 8 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1163). Deze casus betrof echter een heel andere situatie dan waarin verzoeker zich bevindt. Verzoeker heeft immers vrijwillig, door naturalisatie, een andere nationaliteit verkregen, in tegenstelling tot de situatie waar de uitspraak van de Hoge Raad op ziet, te weten een situatie waarin de gevolgen voor de nationaliteit door huwelijkssluiting aan de orde zijn. Deze uitspraak kan daarom geen gevolgen hebben voor de zaak van verzoeker.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de IND in de proceskosten van verzoeker en zal het verzoek daartoe afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, G. van Zeben-de Vries en C.L. Strop, rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2024.