Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de nationaliteit van verzoeker, die bij geboorte de Nederlandse nationaliteit verkreeg door afstamming van Nederlandse ouders. Verzoeker verkreeg op 21 maart 1983 de Surinaamse nationaliteit door naturalisatie en stelde dat hij hierdoor de Nederlandse nationaliteit niet had verloren. Hij beroept zich op artikel 15 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en een uitspraak van de Hoge Raad van 8 september 2023. De rechtbank oordeelde dat verzoeker geen beroep kan doen op de uitzonderingsgronden van de RWN, omdat deze wet op het moment van naturalisatie nog niet van kracht was. Het beroep op artikel 8 EVRM werd afgewezen, omdat aan geen enkele bepaling van het EVRM een recht op een bepaalde nationaliteit kan worden ontleend. De rechtbank concludeerde dat verzoeker door de naturalisatie in Suriname de Nederlandse nationaliteit is verloren op basis van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI) die op dat moment gold. De rechtbank verwierp ook het beroep op het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit, omdat dit Verdrag nog niet in werking was getreden op het moment van naturalisatie. De rechtbank wees het verzoek van verzoeker af en legde geen proceskosten op aan de IND.