Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaken niet nodig is.¹ De beroepen zijn kennelijk gegrond. De rechtbank legt dit hieronder verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.²
Zijn de beroepen van eisers ontvankelijk en gegrond?
3. Eisers hebben de aanvragen ingediend op 28 november 2022. Verweerder moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvragen beslissen.³ Verweerder heeft deze termijn onder toepassing van de WBV 2022/22⁴ met negen maanden verlengd.⁵ Eisers hebben verweerder op 12 maart 2024, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eisers hebben meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen. De beroepen zijn daarom kennelijk gegrond.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Dit staat in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
5 Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.⁶ Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.⁷
5. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De stand van zaken in de dossiers van eisers is dus onduidelijk. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit ligt anders als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eisers meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
6. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 2022⁸ geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.⁹
7. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
8. Uit de uitspraak van de ABRvS van 15 juli 2020¹⁰ volgt dat aanvragen zodanig inhoudelijk met elkaar kunnen samenhangen, dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb, met zich brengt dat het bestuursorgaan één dwangsom kan verbeuren. Naar het oordeel van de rechtbank is van een zodanige samenhang sprake nu eisers partners van elkaar zijn, samen Nederland in zijn gereisd, gelijktijdig asielaanvragen hebben ingediend en blijkens de aanmeldgehoren soortgelijke asielmotieven aan die aanvragen ten grondslag leggen. De rechtbank wijst ter zake op de uitspraak van de ABRvS van 21 september 2022¹¹. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat in hun geval hiervan moet worden afgeweken. De rechtbank zal daarom vaststellen dat verweerder één maal een dwangsom kan verbeuren.
6 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
9. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat verweerder binnen acht of zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen beroepschriften in te dienen. Omdat de zaken alleen gaan over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
10. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).