ECLI:NL:RBDHA:2024:10832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
C-09-666574- KG ZA 24-462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op levering van F-35 onderdelen aan Israël en de afwijzing van de dwangsom

Op 12 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door de stichtingen Oxfam Novib, Vredesbeweging PAX Nederland en The Rights Forum tegen de Staat der Nederlanden. De eiseressen vorderden een dwangsom van € 50.000 per dag voor elke dag dat de Staat het verbod op de uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël overtrad. Dit verbod was eerder opgelegd door het Gerechtshof Den Haag in een arrest van 12 februari 2024. De rechtbank oordeelde dat de Staat zich niet aan het verbod hield, maar dat de reikwijdte van de veroordeling beperkter was dan de eiseressen stelden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bewijs was dat de Staat de veroordeling niet nakwam of niet van plan was om deze na te leven. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen, en de rechtbank legde geen dwangsom op, hoewel het verbod op de uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen naar Israël in stand bleef.

De rechtbank onderzocht de feiten rondom de productie en distributie van F-35 onderdelen en concludeerde dat de Staat niet verplicht was om de uitvoer naar andere landen, zoals de VS, te stoppen, zolang de eindbestemming niet Israël was. De eiseressen voerden aan dat de Staat de veroordeling niet correct interpreteerde en dat de uitvoer naar andere landen indirect bijdroeg aan de levering aan Israël. De rechtbank oordeelde echter dat de Staat de veroordeling van het hof correct opvolgde en dat er geen reden was om een dwangsom op te leggen. De proceskosten werden toegewezen aan de Staat.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/666574 / KG ZA 24-462
Vonnis in kort geding van 12 juli 2024
in de zaak van

1.Stichting Oxfam Novib te Den Haag,

2. Stichting Vredesbeweging PAX Nederlandte Utrecht,
3. Stichting The Rights Forumte Amsterdam,
eiseressen,
advocaten mrs. L. Zegveld en T. van der Sommen te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. R.W. Veldhuis en E. Boele van Hensbroek te Den Haag.
Eiseressen worden hierna tezamen ‘Oxfam c.s.’ genoemd. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord met de daarbij overgelegde producties;
- de op 28 juni 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities, en de door Pax-bestuurder [Naam 4] gebruikte spreekaantekeningen, zijn overgelegd.
1.2.
De Staat heeft als productie 2a ingediend een ‘Verklaring omtrent levering F-35 onderdelen (geschoond)’, welke productie de Staat ook aan Oxfam c.s. heeft doen toekomen. Dit betreft een verklaring, afkomstig van het Ministerie van Defensie, waarin bepaalde passages onleesbaar zijn gemaakt. De Staat heeft daarnaast productie 2b in een gesloten envelop als vertrouwelijk stuk bij de rechtbank bezorgd en hiervan geen afschrift aan Oxfam c.s. gestuurd. De Staat heeft de voorzieningenrechter verzocht om op grond van het bepaalde in artikel 22 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bepalen dat uitsluitend de rechter kennis mag nemen van deze productie.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft, gezien de door de Staat gegeven toelichting op de redenen die volgens hem de beperkte kennisneming door Oxfam c.s. van productie 2b rechtvaardigen, de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. Oxfam c.s. hebben vervolgens desgevraagd toestemming gegeven om mede op de grondslag van productie 2b uitspraak te doen, zoals bedoeld in artikel 22 lid 6 Rv.
1.4.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
Het F-35 programma
2.1.
Nederland neemt sinds 2001 als partner deel aan het F-35 Lightning II-programma (hierna: het F-35 programma) inzake de productie en het onderhoud van het in de Verenigde Staten (hierna: de VS) geproduceerde F-35 gevechtsvliegtuig (hierna: de F-35). Nederland is een van de afnemers van de F-35. Israël is ook een afnemer van de F-35, maar geen partner in het F-35 programma.
2.2.
De F-35 is ontwikkeld en wordt geproduceerd door, althans onder (eind)verantwoordelijkheid van, het Amerikaanse bedrijf Lockheed Martin. Lockheed Martin maakt daarbij gebruik van de F135 motor. Die is ontwikkeld en wordt geproduceerd door het Amerikaanse bedrijf Pratt & Whitney. Onderdelen van het toestel en van de motor worden in verschillende F-35 landen geproduceerd en gebouwd. Deze onderdelen belanden bij Lockheed Martin en Pratt & Whitney door middel van directe of indirecte levering (van dat laatste, indirecte levering, is sprake indien een onderdeel wordt geleverd aan een andere toeleverancier, die deze eerst verwerkt in een subsyteem, alvorens levering aan Lockheed Martin en Pratt & Whitney plaatsvindt). Via deze twee bedrijven komen de onderdelen terecht in een ‘Final Assemby & Check Out facility’ (hierna: FACO) in de VS, Italië of Japan, waar de eindassemblage van het toestel plaatsvindt. F-35’s worden geproduceerd en opgeleverd in zogenaamde ‘Lots’, waarbij ieder Lot bestaat uit toestellen die zijn bestemd voor bepaalde F-35 landen.
2.3.
Ten behoeve van de instandhouding van de bestaande F-35 vloot houden de F-35 landen een gezamenlijke voorraad reserveonderdelen aan: de zogenaamde ‘Global Spares Pool’. De Global Spares Pool bestaat uit in diverse landen nieuw geproduceerde reserveonderdelen en gerepareerde onderdelen, die eerder defect zijn gegaan en na reparatie als reserveonderdeel in de Global Spares Pool terechtkomen.
2.4.
Voor de opslag en distributie van de reserveonderdelen zijn wereldwijd ‘hubs’ of ‘regional warehouses’ opgezet, waarin deze (door de VS aangeleverde) onderdelen liggen opgeslagen om te worden doorgeleverd aan landen die over de F-35 beschikken. De in de hubs aanwezige F-35-onderdelen zijn eigendom van de VS en blijven dit totdat deze zijn gemonteerd in een F-35. In Nederland (Woensdrecht) is een hub gevestigd, het Logistiek Centrum Woensdrecht. Vanuit de Nederlandse hub worden (werden) F-35-onderdelen geleverd aan onder meer Israël.
2.5.
In Nederland is een aantal bedrijven gevestigd dat een bijdrage levert aan de hiervoor beschreven keten, door het leveren van onderdelen bestemd voor de productie van nieuwe toestellen of door het leveren van nieuw geproduceerde reserveonderdelen of gerepareerde onderdelen. Deze bedrijven doen dit als de enige producent of als een van meerdere producenten of reparateurs van een bepaald onderdeel.
Het vergunningenstelsel
2.6.
De doorvoer of uitvoer van militaire goederen vanuit Nederland is op grond van artikel 5 lid 1 respectievelijk artikel 11 lid 1 van het (op de Algemene Douanewet gebaseerde) Besluit strategische goederen (Bsg) verboden, tenzij daarvoor een vergunning is verleend. De Minister heeft in 2016 op grond van het Bsg bij ministeriële regeling de Regeling Algemene Vergunning NL009 (hierna: AV NL009) vastgesteld. Deze algemene vergunning is alleen van toepassing op de levering van militaire goederen aan partijen aangesloten bij het F-35 programma. AV NL009 is zowel een algemene doorvoervergunning, een algemene uitvoervergunning als een algemene overdrachtsvergunning. Op grond van AV NL009 konden – tot 20 februari 2024 (zie hierna onder 2.11) – F-35 onderdelen vanuit het depot Woensdrecht worden geleverd aan Israël, zonder dat voor elke afzonderlijke levering een aparte vergunning nodig was.
Ontwikkelingen sinds 7 oktober 2023
2.7.
Op 7 oktober 2023 heeft Hamas een aanval op Israël uitgevoerd, waarbij opzettelijk vele burgers zijn gedood, verwond en ontvoerd. Israël heeft op deze aanval gereageerd door aanvallen in de Gazastrook uit te voeren, de basis van waaruit Hamas opereert.
2.8.
Naar aanleiding van de aanvallen van Israël in de Gazastrook heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (hierna: de Minister) beoordeeld of de uitvoervergunning voor F-35 onderdelen naar Israël kon worden gehandhaafd. Het resultaat van deze beoordeling was dat de Minister heeft besloten de vergunning onverkort in stand te houden.
Voorafgaande procedures
2.9.
Oxfam c.s. – drie stichtingen met volledige rechtsbevoegdheid – hebben eind 2023 bij deze rechtbank een kort geding tegen de Staat aanhangig gemaakt, waarin zij onder meer hebben gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te bevelen om per direct iedere (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël te (doen) staken. Daarnaast is in dat kort geding in eerste aanleg gevorderd om te bepalen dat de Staat een dwangsom verbeurt als hij deze veroordeling niet nakomt. In een vonnis van 15 december 2023 (hierna: het vonnis) heeft de voorzieningenrechter voormelde vordering, en ook de overige door Oxfam c.s. ingestelde vorderingen, afgewezen.
2.10.
Oxfam c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Zij hebben in hoger beroep hun eis gewijzigd, maar de vordering om de Staat te bevelen per direct iedere (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël te (doen) staken is ongewijzigd gebleven. Oxfam c.s. hebben in hoger beroep niet langer gevorderd om hieraan een dwangsom te verbinden. Het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) heeft in een arrest van 12 februari 2024 (hierna: het arrest) het vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de Staat gelast uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van het arrest iedere (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël te (doen) staken (hierna: de veroordeling).
Het handelen van de Staat na het arrest
2.11.
De Staat heeft met ingang van 20 februari 2024 twee algemene vergunningen voor wapenexport aangepast, te weten de Regeling algemene doorvoervergunning NL007 (hierna: AV NL007) en de AV NL009. In beide regelingen is een aanvullende bepaling opgenomen. In artikel 4 lid 2 AV NL007 is nu vermeld:
“Doorvoerzending van militaire goederen is niet toegestaan indien vaststaat dat deze eindbestemming Israël heeft, voor zover die goederen vallen binnen het kader van het F-35 Lightning II programma.”In artikel 3 lid 2 AV NL009 is opgenomen:
“Doorvoer en uitvoer van goederen binnen het kader van het F-35 Lightning II programma is niet toegestaan indien vaststaat dat deze eindbestemming Israël heeft.”

3.Het geschil

3.1.
Oxfam c.s. vorderen, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan de Staat een dwangsom op te leggen van € 50.000,- per dag dat de Staat de veroordeling niet nakomt, dan wel een andere voorziening treffen die de voorzieningenrechter geraden voorkomt, met veroordeling van de Staat in de proceskosten dan wel met compensatie van de proceskosten op de wijze zoals nader in de dagvaarding omschreven.
3.2.
Daartoe voeren Oxfam c.s. – samengevat – het volgende aan. De Staat komt de veroordeling door het Hof niet na. De aanpassing van AV NL009 en AV NL007, kort gezegd inhoudende dat doorvoer en uitvoer van goederen binnen het kader van het F-35-programma niet is toegestaan indien
vaststaatdat deze eindbestemming Israël heeft, is gebaseerd op een onjuiste en te beperkte interpretatie door de Staat van de veroordeling. Op grond van de veroordeling is niet alleen verboden de door- en uitvoer van F-35-onderdelen naar Israël, maar ook de door- en uitvoer hiervan naar andere staten, zoals de VS, van waaruit deze onderdelen, al dan niet verwerkt in afgebouwde F-35’s, aan Israël worden geleverd. Om de veroordeling correct na te komen is het dus noodzakelijk dat, als er F-35-onderdelen worden uitgevoerd naar een ander land dan Israël, vaststaat dat de onderdelen vanuit dat land niet naar Israël gaan. Dat is een verantwoordelijkheid van de Staat en die verantwoordelijkheid mag de Staat ook niet overhevelen naar exporterende bedrijven. De Staat zoekt voorts actief naar mogelijkheden om Israël toch te voorzien van F-35 onderdelen, waarmee de Staat internationale verplichtingen omzeilt. De redenen die de Staat daarvoor geeft, houden geen stand. Dit een en ander rechtvaardigt dat er een dwangsom wordt verbonden aan de veroordeling.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Het beoordelingskader
4.1.
Oxfam c.s. hebben in het eerdere kort geding, in hoger beroep, niet langer gevorderd om aan de veroordeling van de Staat een prikkel tot nakoming in de vorm van een dwangsom te verbinden. Oxfam c.s. hebben dat, zo hebben zij aangevoerd, niet gedaan het beginsel van ‘constitutionele hoffelijkheid’ indachtig. [1] Die hoffelijkheid brengt met zich dat de rechter in de regel geen dwangsom verbindt aan een veroordeling ten laste van de Staat, omdat de Staat geacht wordt rechterlijke vonnissen na te komen. Het hof heeft in hoger beroep dus niet over het al of niet verbinden van een dwangsom aan de veroordeling van de Staat hoeven oordelen. Oxfam c.s. wensen die prikkel nu alsnog aan de veroordeling te laten verbinden.
4.2.
Of de dwangsom alsnog aan de hoofdveroordeling moet worden verbonden zal de voorzieningenrechter laten afhangen van de vraag of de verwachting dat de Staat de veroordeling door het hof vrijwillig zal nakomen niet gerechtvaardigd lijkt. [2] Voor de bevestigende beantwoording van die vraag is niet vereist dat Oxfam c.s. ‘bewijzen’ (of meer passend bij het kort geding: aannemelijk maken) dat de Staat de veroordeling feitelijk niet nakomt, zoals de Staat ter zitting leek te betogen. Beslissend is of feiten of omstandigheden, waaronder verklaringen en gedragingen van de Staat, de indruk geven dat de Staat de veroordeling niet nakomt dan wel de intentie heeft of lijkt te hebben deze niet te zullen nakomen. Daarbij moet bedacht worden dat de Staat er geen ‘recht’ op heeft dat de rechter geen dwangsom aan de Staat oplegt. [3] Als gerede twijfels ontstaan over de bereidheid tot nakoming staat niets in de weg aan het alsnog verbinden van een dwangsom aan de veroordeling van de Staat.
Het spoedeisend belang
4.3.
De Staat heeft aangevoerd dat de vordering van Oxfam c.s. – althans voor zover de vordering ziet op de uitvoer van onderdelen voor productiedoeleinden – alleen al moet stranden omdat zij bij die vordering geen spoedeisend belang hebben. Daarin gaat de voorzieningenrechter niet mee. De oplegging van een dwangsom is een bijkomende veroordeling die tot doel heeft druk uit te oefenen op de schuldenaar de uitgesproken hoofdveroordeling na te komen. Het hof heeft die ‘hoofdveroordeling’ opgelegd en daarbij expliciet overwogen dat Oxfam c.s. – zoals dat overigens voor elke voorziening in kort geding vereist is – een spoedeisend belang hebben bij de (door het Hof toegewezen) vordering [4] . Voor de vordering tot het alsnog verbinden van een dwangsom aan de al uitgesproken hoofdveroordeling is het spoedeisend belang dan gegeven.
De uitleg van de veroordeling
4.4.
Bij de beoordeling volgens het bovenstaande kader gaat het in dit geding om de veroordeling, zoals deze is uitgesproken door het Hof. Als partijen, zoals hier het geval is, verschillende visies hebben over de exacte inhoud of reikwijdte van de veroordeling zal uitleg van het dictum noodzakelijk zijn. De rechter zal het dictum van een uitspraak uitleggen met inachtneming van de overwegingen die tot die beslissing hebben geleid. [5] Daarbij moeten de overwegingen die het Hof in het arrest heeft opgenomen bij de beoordeling van het hoger beroep worden gezien in samenhang met de weergave in het arrest van de door Oxfam c.s. ingestelde vordering en de standpunten die partijen daarover hebben ingenomen en met de in het arrest vermelde feiten waarop de beslissing rust.
4.5.
Dit uitlegkader toegepast op de veroordeling in het arrest van het Hof leidt tot het inzicht dat het Hof met zijn veroordeling het oog heeft gehad op het traject van het (door)leveren van (door de VS aangeleverde) reserveonderdelen en gerepareerde onderdelen door de Staat aan Israël ten behoeve van de F-35’s waarover Israël beschikt. In het arrest valt geen aanknopingspunt te vinden voor de visie dat het Hof heeft beoogd een bevel te geven dat ook ziet op het daaraan voorafgaande traject van uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen ten behoeve van de productie van de F-35 of ten behoeve van de Global Spares Pool door Nederland aan andere landen dan Israël – te weten met name aan de VS – zoals hiervoor onder 2.2 en 2.3 (in het kort) beschreven. Dit traject zal hierna worden aangeduid als het traject ten behoeve van de productie van de F-35 of van de Global Spares Pool. Het standpunt van Oxfam c.s. dat de veroordeling van het Hof ook op dat traject ziet, volgt de voorzieningenrechter niet. Over dat traject is niets opgenomen in het arrest, noch onder de feiten, noch onder de weergave van de procedure, noch onder de beoordeling. Dat is ook begrijpelijk, aangezien het partijdebat daar in die procedure kennelijk ook niet over is gegaan. Dat had echter wel voor de hand gelegen als de veroordeling zo ver zou strekken als Oxfam c.s. betogen, onder meer ook gezien de verschillende visie die partijen hebben over dat traject, meer in het bijzonder over de mogelijkheden om in dat traject in te grijpen op de door Oxfam c.s. voorgestane wijze. De voorzieningenrechter overweegt ter nadere motivering het volgende.
De inhoud van het arrest
4.6.
Op grond van artikel 353 juncto artikel 230 Rv moet het arrest de feiten vermelden waarop de beslissing rust. [6] In het arrest is bij de feiten uitsluitend melding gemaakt van doorlevering door Nederland van F-35 onderdelen aan landen die over de F-35 beschikken ten behoeve van het monteren van die onderdelen in hun F-35’s, en wel als volgt:
“(door de VS aangeleverde) onderdelen liggen opgeslagen om te worden doorgeleverd aan landen die over de F-35 beschikken. De in de hubs aanwezige F-35 onderdelen zijn eigendom van de VS en blijven dit totdat deze zijn gemonteerd in de F-35. In Nederland (Woensdrecht) is een dergelijke hub gevestigd, het Logistiek Centrum Woensdrecht. Vanuit de Nederlandse hub worden F-35 onderdelen geleverd aan onder meer Israël.”Over het traject ten behoeve van de productie van de F-35 of van de Global Spares Pool is onder de feiten niets opgenomen.
4.7.
Het Hof heeft in het arrest ook de standpunten van partijen vermeld en in dat kader opgenomen dat Oxfam Novib c.s. het kort geding tegen de Staat hebben aangespannen omdat zij het er niet mee eens zijn dat de Staat toestaat dat vanuit Nederland F-35 onderdelen worden uitgevoerd naar Israël en zij van mening zijn dat de Staat de (verdere) export van F-35 onderdelen (vanuit het depot Woensdrecht) moet beletten. Het Hof geeft in het arrest vervolgens weer dat Oxfam c.s. in hoger beroep hun eis hebben gewijzigd en in hoger beroep nog vorderen (voor zover in dit geding van belang):
“De Staat te gebieden per direct iedere (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël te (doen) staken, in ieder geval totdat de bodemrechter uitspraak heeft gedaan of tot het moment dat de uitvoer en doorvoer niet meer in strijd is met verplichtingen die op de Staat rusten althans de Staat te gebieden thans (opnieuw) te beoordelen of de voortgezette (feitelijke) uit- en doorvoer van F-35 onderdelen naar Israël doorgang mag hebben”. Het traject ten behoeve van de productie van de F-35 of van de Global Spares Pool komt ook hierbij niet aan de orde.
4.8.
In de hiervoor vermelde weergave van de vordering staat de ene keer “met eindbestemming Israël” en de andere keer “naar Israël”. In de overwegingen die het Hof in het arrest heeft opgenomen onder de beoordeling van het beroep wordt telkens gesproken over de uitvoer en doorvoer van F-35-onderdelen “naar Israël”. Deze overwegingen eindigen met de conclusie dat de Staat onrechtmatig handelt door niet in te grijpen in de AV NL009 en door de uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen “naar Israël” niet te beletten. In de veroordeling in het dictum zijn vervolgens echter de woorden “met eindbestemming Israël” gebruikt, waarbij is aangesloten bij de bewoordingen van de door Oxfam c.s. ingestelde vordering. De voorzieningenrechter kan op basis van het arrest niet vaststellen of het Hof de verschillende terminologieën heeft gebruikt met een bepaald oogmerk en zo ja, wat hij hiermee dan heeft bedoeld. Voor de veronderstelling dat uit het gebruik van het begrip
eindbestemmingzou kunnen worden afgeleid dat het Hof met zijn veroordeling ook het oog heeft gehad op het traject ten behoeve van de productie van de F-35 of van de Global Spares Pool, ziet de voorzieningenrechter echter geen enkel aanknopingspunt.
4.9.
Niet alleen vermeldt het arrest niets over dat traject, zoals blijkt uit het bovenstaande, het traject en de standpunten van partijen over de vraag wat de (on)mogelijkheden van de Staat zijn om in dit traject beperkingen op te leggen ten aanzien van de bestemming van uit Nederland afkomstige F-35 onderdelen heeft ook geen onderdeel uitgemaakt van het partijdebat in de procedure bij het Hof. De voorzieningenrechter overweegt daarover nog het volgende.
Het partijdebat bij het Hof
4.10.
Oxfam c.s. hebben verklaard wel te willen aannemen dat pas op het laatste moment duidelijk wordt welk F-35 onderdeel waar wanneer terecht komt, zoals de Staat heeft geschetst. Partijen hebben echter een verschillende visie op de (on)mogelijkheid om beperkingen op te leggen ten aanzien van de toekomstige bestemming van specifieke uit Nederland afkomstige onderdelen. Zo stelt de Staat dat het onmogelijkheid is om de bewegingen van specifieke onderdelen in de Global Spares Pool te traceren of voorkomen, omdat er geen ‘track & trace’ systeem bestaat. Vanuit Nederland geleverde onderdelen kunnen volgens de Staat daarom niet worden onderscheiden van onderdelen in de Global Spares Pool die vanuit andere landen zijn geleverd of die al eerder zijn geleverd. Oxfam c.s. achten dit onvoorstelbaar. Partijen denken ook verschillend over de vraag wat moet worden beschouwd als de eindbestemming van onderdelen die voor productie- of instandhoudingsdoeleinden naar andere landen dan Israël worden geëxporteerd om in een groter systeem te worden geïntegreerd. Volgens de Staat geldt dan de componentenleer, bij toepassing waarvan de exportcontrole op het eindproduct, waarin het component wordt geïntegreerd, berust bij de autoriteiten van het land, waarin die integratie plaatsvindt. Oxfam c.s. hebben dit weersproken. De Staat heeft voorts gesteld dat de VS te kennen heeft gegeven niet bereid en in staat te zijn garanties af te geven die interveniëren in de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het F-35 programma. Oxfam c.s. hebben daar vraagtekens bij gezet en aangevoerd dat ook onduidelijk is of en hoe (indringend) dit door de Staat aan de VS is gevraagd. Dit alles is bij het Hof niet aan de orde gekomen. Om hierover een afgewogen oordeel te kunnen vellen, was dat wel noodzakelijk geweest.
4.11.
Alhoewel partijen zich in dit geding wel hebben uitgelaten over deze aspecten, kan in dit kort geding niet worden beoordeeld of er een grondslag is voor een veroordeling die ook op het traject ten behoeve van de productie van de F-35 of de Global Spares Pool ziet. Daarop is immers in dit geding geen vordering gericht en partijen hebben zich hierover uitsluitend uitgelaten in het kader van de onderbouwing van de in dit geding wel ingestelde vordering.
Conclusie ten aanzien van de uitleg van de veroordeling
4.12.
De voorzieningenrechter legt de veroordeling in het arrest dan ook aldus uit, dat deze betrekking heeft op het traject van het (door)leveren van (door de VS aangeleverde) reserveonderdelen en gerepareerde onderdelen door de Staat c.q. door in Nederland gevestigde ondernemingen aan Israël/met eindbestemming Israël ten behoeve van de F-35’s waarover Israël beschikt en niet op het traject ten behoeve van de productie van de F-35 of van de Global Spares Pool.
Is er een reden voor het opleggen van een dwangsom bij deze uitleg van de veroordeling?
4.13.
Oxfam c.s. hebben de noodzaak voor het opleggen van een dwangsom gemotiveerd met een verwijzing naar de (ruime) wijze waarop de veroordeling volgens hen moet worden uitgelegd, waarin zij door de voorzieningenrechter dus niet worden gevolgd. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van feiten of omstandigheden die de indruk geven dat de Staat de veroordeling niet nakomt of de intentie heeft of lijkt te hebben deze niet na te zullen komen, indien deze wordt uitgelegd op de beperktere wijze zoals de voorzieningenrechter dat in dit vonnis doet. Voor toewijzing van de in dit geding ingestelde vordering is daarom geen plaats.
Proceskostenveroordeling
4.14.
Nu Oxfam c.s. in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
-----------------
Totaal € 1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Oxfam c.s. in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Oxfam c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten Oxfam c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.
ts

Voetnoten

1.G. Boogaard & R.J.B. Schutgens, Na ons de zondvloed? Over de Urgenda-zaak en het beginsel van constitutionele hoffelijkheid bij de oplegging van dwangsommen aan de Staat, O&A 2019/21.
2.J.J. van der Helm, Het rechterlijk verbod en bevel als remedie, 2023, nr 266.
3.Hof 's-Gravenhage 10 september 1987, ECLI:NL:GHSGR:1987:AC1600, NJ 1988/694, r.o. 15.
4.Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:191, r.o. 5.52.
5.Zie onder meer Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:369. Zie voor een recente beschouwing over uitleg van een veroordeling Parket (conclusie A-G Hartlief) bij Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1064, paragrafen 3.1-3.8.
6.Dat geldt ook voor het (arrest in) kort geding, al valt wel te beluisteren dat daar soms minder hoge eisen worden gesteld. Zie daarover Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2024/154.