ECLI:NL:RBDHA:2024:10762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
AWB 24/892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beëindiging van opvangvoorzieningen voor een Sri Lankaanse asielzoeker met medische noodzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres, een Sri Lankaanse asielzoeker, tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) beoordeeld. Het COa had op 21 december 2023 besloten de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva) aan eiseres te beëindigen. Eiseres had eerder uitstel van vertrek gekregen, maar haar recht op verstrekkingen eindigde op 12 december 2023. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van het COa aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het COa niet gehouden is tot het verlenen van opvang en verstrekkingen in situaties die niet zijn voorzien in de Rva, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, zoals een acute medische noodsituatie. Eiseres betoogde dat zij in een dergelijke noodsituatie verkeerde, omdat zij terminale zorg nodig had en niet over middelen beschikte om in haar levensonderhoud te voorzien. De rechtbank concludeert echter dat de beëindiging van de verstrekkingen niet heeft geleid tot een medische noodsituatie, aangezien eiseres al medische zorg ontving en bij familie verbleef.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter G.A. van der Straaten en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2024. Eiseres kan binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa)

(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het COa van 21 december 2023 waarbij het COa de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva) aan eiseres beëindigt.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, [1] op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het COa deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit tot beëindiging van de verstrekkingen aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres heeft de Sri Lankaanse nationaliteit en verbleef vóór november 2022 al enige tijd zonder verblijfsvergunning bij familie in [plaats] . Aan haar is uitstel van vertrek verleend op 14 november 2022 tot 14 november 2023 op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op grond hiervan had eiseres gedurende die periode rechtmatig verblijf en recht op Rva-verstrekkingen. [2] De termijn van artikel 64 van de Vw 2000 verliep op 14 november 2023 en het recht op verstrekkingen is daarom vier weken later, dus op 12 december 2023, geëindigd. [3] Om die reden heeft het COa de Rva-verstrekkingen in het bestreden besluit beëindigd.
4.1
Op 3 november 2023 had eiseres een verblijfsvergunning regulier op medische gronden aangevraagd. Deze is op 24 januari 2024 verleend.
Zijn er bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van beëindiging van de opvangvoorzieningen van eiseres af te zien?
5. Eiseres stelt dat het COa de opvangvoorzieningen ten onrechte heeft beëindigd en dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat in dit geval aanleiding bestaat om de opvang voort te zetten. Eiseres betoogt allereerst dat haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op medische gronden is ingewilligd. Eiseres bevindt zich in de terminale fase en ondergaat een chemokuur, waardoor zij als zeer kwetsbaar moet worden aangemerkt. Verder betoogt eiseres dat zoveel mogelijk moet worden voorzien in elementaire levensbehoeften. Eiseres heeft namelijk medische zorg nodig vanwege haar ernstige ziekte en zij beschikt niet over middelen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Uit het arrest Abdida [4] volgt volgens eiseres dat een lidstaat in een dergelijk geval moet voorzien in de elementaire levensbehoeften. Het vangnet van artikel 10 van de Vw 2000 is niet toereikend, omdat dit enkel ziet op het verlenen van medische zorg en niet op elementaire levensbehoeften. Eiseres beschikt nog niet over het verblijfsdocument en is daarom tot op heden niet verzekerd voor ziektekosten.
5.1.
Volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) kan het COa niet gehouden worden tot het verlenen van opvang en verstrekkingen in de situaties die niet zijn voorzien in de Rva [5] , tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen, zoals een acute medische noodsituatie, die tot feitelijke opvang nopen. [6] Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet valt onder één van de categorieën van de Rva. Het is daarom aan eiseres om aannemelijk te maken dat sprake is van een zodanige acute medische noodsituatie.
5.2.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde beschikbare informatie blijkt dat eiseres ernstige medische problemen heeft, maar dat de behandeling daarvan niet afhankelijk is van het recht op voorstrekkingen. Artikel 10 van de Vw 2000 voorziet in het recht op voortgaande medisch noodzakelijke zorg. De gemachtigde van eiseres heeft op zitting bevestigd dat de behandeling van eiseres is voortgezet in de periode dat zij geen recht had op voorzieningen. Het is niet gebleken dat de beëindiging van de voorzieningen tot een medische noodsituatie heeft geleid. Daarbij is van belang dat de door de Afdeling bedoelde bijzondere omstandigheden tot opvang moeten nopen. In dit geval had verzoekster al geen opvang van het COa omdat zij ervoor gekozen had om bij familie te verblijven. De verstrekking bestonden in haar geval uit een financiële toelage en eiseres heeft niet onderbouwd dat het niet verstrekken van leefgeld in de weg staat aan het verlenen van zorg of dat zij anderszins in een noodsituatie terecht zal komen. Nu eiseres over opvang bij haar familie en medische zorg beschikte en niet is gebleken dat zij niet in de elementaire behoeften kon voldoen slaagt de verwijzing van eiseres naar het arrest Abdida niet.
5.3.
Het betoog van eiseres dat het COa de verstrekkingen niet mag beëindigen, omdat zij begeleiding nodig heeft bij de contacten met de gemeente en andere instanties leidt niet tot een andere conclusie. Eiseres beschikt sinds 24 januari 2024 over een reguliere verblijfsvergunning. Het COa merkt terecht op dat zij geen taak heeft ten aanzien van vreemdelingen aan wie een verblijfsvergunning regulier wordt verleend. [7] Daarbij is het van belang dat eiseres ervoor heeft gekozen om bij haar familie in [plaats] te verblijven en dat zij op grond van artikel 11 van de Participatiewet is aangewezen op voorzieningen die de gemeente verstrekt en niet op voorzieningen op grond van de Rva.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB24/893.
2.Artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 en artikel 3, derde lid, onder f, van de Rva.
3.Artikel 7, eerste lid, onder d, van de Rva.
4.HvJEU 18 december 2014, C-562/13, ECLI:EU:C:2014:2453.
5.Artikel 3, tweede en derde lid, van de Rva.
6.ABRvS 22 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2099 en ABRvS 28 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA4652.
7.Artikel 7, tweede lid, van de Rva.