ECLI:NL:RBDHA:2024:1070
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van bezwaarkosten in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 24 juni 2022, waarin werd vastgesteld dat zij te veel uitkering had ontvangen op grond van de Algemene nabestaandenwet. In het bestreden besluit van 6 april 2023 werd het bezwaar gegrond verklaard, maar werd geen vergoeding voor de bezwaarkosten toegekend, omdat er geen sprake zou zijn van beroepsmatige rechtsbijstand.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder in het verweerschrift aangaf alsnog tot vergoeding van de bezwaarkosten over te gaan. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelde dat er aanleiding was om eiseres een vergoeding toe te kennen voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, maar dat de werkelijke bezwaarkosten niet volledig vergoed konden worden, omdat de wetgever een limitatieve regeling heeft getroffen.
De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover daarin geen vergoeding voor de bezwaarkosten was toegekend. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de bezwaarkosten tot een bedrag van € 1.248,- en de proceskosten tot een bedrag van € 875,-. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens psychisch leed en overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de rechtbank geen aanleiding zag voor een dergelijke vergoeding. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.