ECLI:NL:RBDHA:2024:1070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/3363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van bezwaarkosten in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 24 juni 2022, waarin werd vastgesteld dat zij te veel uitkering had ontvangen op grond van de Algemene nabestaandenwet. In het bestreden besluit van 6 april 2023 werd het bezwaar gegrond verklaard, maar werd geen vergoeding voor de bezwaarkosten toegekend, omdat er geen sprake zou zijn van beroepsmatige rechtsbijstand.

Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder in het verweerschrift aangaf alsnog tot vergoeding van de bezwaarkosten over te gaan. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelde dat er aanleiding was om eiseres een vergoeding toe te kennen voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, maar dat de werkelijke bezwaarkosten niet volledig vergoed konden worden, omdat de wetgever een limitatieve regeling heeft getroffen.

De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover daarin geen vergoeding voor de bezwaarkosten was toegekend. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de bezwaarkosten tot een bedrag van € 1.248,- en de proceskosten tot een bedrag van € 875,-. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens psychisch leed en overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de rechtbank geen aanleiding zag voor een dergelijke vergoeding. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: S. Krishna Sharma),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. N. Diamant).

Procesverloop

In het besluit van 24 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres over de periode van september 2021 tot en met mei 2022 een bedrag van € 3.367,16 te veel aan uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet heeft ontvangen.
In het besluit van 6 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het door eiseres terug te betalen bedrag verlaagd. Verweerder heeft geen vergoeding toegekend voor de kosten van eiseres in de bezwaarfase, omdat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat zij het er niet mee eens is dat verweerder de bezwaarkosten niet heeft vergoed. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat alsnog tot vergoeding van de bezwaarkosten zal worden overgegaan. Verweerder heeft toegezegd dat op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in totaal een vergoeding van € 1.194,- aan bezwaarkosten zal worden vergoed. Verweerder verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren. Tegen een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht heeft verweerder geen bezwaar.
3. In reactie op het verweerschrift geeft eiseres aan dat de toegekende vergoeding de gemaakte kosten niet dekt. De totale kosten bedragen namelijk € 2.510,75. Verder verzoekt eiseres om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en wegens psychisch leed van eiseres.
4. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, gelezen in verbinding met het Bpb, kan de vergoeding van de bezwaarkosten uitsluitend betrekking hebben op de in artikel 1 van het Bpb limitatief opgesomde kosten. In de bijlage bij het Bpb is bepaald dat het bedrag van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig de in de bijlage opgenomen lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en de toepasselijke wegingsfactor (C). [1]
5. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder in het verweerschrift dat op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en het Bpb aanleiding bestaat om aan eiseres een vergoeding toe te kennen voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarvan 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 624,- en een wegingsfactor 1. De rechtbank zal hiertoe dan ook overgaan. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. Dat met de vergoeding van de bezwaarkosten de werkelijke bezwaarkosten die eiseres heeft gemaakt niet worden gedekt, komt voor rekening van eiseres. Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van een hogere vergoeding van de bezwaarkosten, omdat de wetgever met artikel 7:15 van de Awb en het Bpb een exclusieve regeling met een limitatief en forfaitair karakter heeft getroffen voor deze vergoeding. [2] Het is de rechtbank niet gebleken dat aanleiding bestaat voor het toekennen van vergoeding van andere kosten dan die van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zoals genoemd in artikel 1 van het Bpb.
7. Wat betreft het verzoek van eiseres om een schadevergoeding wegens psychisch leed, ziet de rechtbank daar geen aanleiding voor omdat dit in het geheel niet is onderbouwd.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover hierin is nagelaten aan eiseres een vergoeding toe te kennen voor de kosten zoals bedoel in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door verweerder te veroordelen in de bezwaarkosten van eiseres tot een bedrag van € 1.248,-.
9. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Bpb vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
10. De rechtbank ziet ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de behandeling van het bezwaar en beroep samen ten hoogste twee jaar mag duren, behoudens bijzondere omstandigheden. [3] De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder, te weten 4 augustus 2022. De rechtbank doet binnen twee jaar na 4 augustus 2022 uitspraak, zodat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst het verzoek om een schadevergoeding daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover hierin is nagelaten aan eiseres een vergoeding toe te kennen voor de kosten die zij redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar;
- bepaalt dat de kosten voor de behandeling van het bezwaar tot een bedrag van € 1248,- door verweerder aan eiseres worden vergoed en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te voldoen;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:899, r.o. 14.2.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:120, r.o. 5.6.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1331, r.o. 1.2.