ECLI:NL:RBDHA:2024:1069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
23/949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om overbrenging naar Nederland na evacuatie uit Afghanistan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Afghaanse man, tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland. Eiser was aanvankelijk op de evacuatielijst geplaatst, maar kon het vliegveld niet bereiken en werd uiteindelijk niet geëvacueerd. Na de evacuatieoperatie diende hij een verzoek in voor overbrenging naar Nederland, dat door de minister van Buitenlandse Zaken werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen aan zijn eerdere plaatsing op de evacuatielijst, omdat hij niet tot het kerngezin van zijn Nederlandse vader behoort. De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft geweigerd om eiser over te brengen, omdat hij niet voldoet aan de criteria die zijn gesteld voor evacuatie en overbrenging. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt ook afgewezen, omdat de door hem aangehaalde gevallen niet vergelijkbaar zijn met zijn situatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent wel een proceskostenvergoeding toe omdat het bezwaar van eiser eerder ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/949

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Nadat de rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen deze afwijzing heeft heropend, [1] heeft verweerder op 23 december 2022 een nieuwe beslissing (het bestreden besluit) op het bezwaar genomen en is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen dit besluit bij deze rechtbank beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via telefonische verbinding), zijn gemachtigde, de heer E.H. Popal (tolk) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. De vader van eiser heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft op 17 augustus 2021 een verzoek ingediend om met zijn familieleden geëvacueerd te worden vanuit Afghanistan naar Nederland. Verweerder heeft dit verzoek toegewezen en daarmee ook eiser op de evacuatielijst geplaatst. Het is het gezin echter niet gelukt om het vliegveld te bereiken, waardoor zij uiteindelijk niet naar Nederland zijn geëvacueerd. Op 1 november 2021 hebben zij verzocht om overbrenging naar Nederland. Verweerder heeft dit verzoek ten aanzien van eiser afgewezen, omdat hij niet behoort tot het kerngezin van zijn Nederlandse vader. Verder valt eiser niet onder een van de twee groepen personen waarvoor in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 [2] een speciale voorziening is getroffen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser mocht aan het feit dat hij aanvankelijk geplaatst was op de evacuatielijst het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat hij naar Nederland zou worden overgebracht. Verweerder handelt hiermee ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verder stelt eiser dat het begrip ‘kerngezin’ in Afghanistan een andere betekenis heeft dan in Nederland. Verweerder had dit vereiste dan ook niet aan eiser mogen tegenwerpen. Daarbij zijn er volgens eiser meerdere gevallen bekend waarbij ook gezinsleden die buiten het kerngezin vielen naar Nederland zijn geëvacueerd. [3] In dat kader wijst eiser op een uitspraak van de Afdeling waaruit volgt dat in het geval van meer dan vijf gelijke gevallen een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel kan worden gedaan. [4] Tot slot stelt eiser dat zijn verzoek om overbrenging mede betrekking had op [naam 1] en op [naam 2], maar dat er ten aanzien van [naam 1] een besluit ontbreekt. Eiser verzoekt de rechtbank om de zaak van [naam 1] alsnog in deze procedure te betrekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Ten aanzien van het verzoek van eiser om de zaak van [naam 1] in deze procedure te betrekken, overweegt de rechtbank dat slechts in de zaken van [eiser] en [naam 2] een beslissing op bezwaar voorligt waar een oordeel over kan worden gegeven. Ter zitting is door verweerder toegezegd dat de gemachtigde van eiser zich tot hem kan wenden met het verzoek alsnog een besluit te nemen in de zaak van [naam 1].
Vertrouwensbeginsel
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de Nederlandse vader van eiser en zijn echtgenote en kinderen, waaronder eiser, tijdens de acute evacuatiefase zijn opgeroepen om naar Nederland te worden geëvacueerd. Dit was niet in het kader van de motie Belhaj, maar in het kader van consulaire bijstand aan Nederlanders en hun kerngezin. De vraag die partijen verdeeld houdt is of eiser aan deze oproep het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat hij ook na de beëindiging van de acute evacuatiefase in aanmerking zou komen voor overbrenging naar Nederland.
6. Bij de beoordeling van deze vraag is van belang dat verweerder een onderscheid heeft gemaakt tussen enerzijds een verzoek om evacuatie tijdens de evacuatiefase en anderzijds een verzoek om overbrenging na de beëindiging van de evacuatiefase op 26 augustus 2021. Tijdens de evacuatiefase was er een streven om zoveel mogelijk personen uit Afghanistan weg te krijgen en zijn beslissingen onder grote druk genomen. Na de beëindiging van de evacuatiefase was het niet meer mogelijk om personen op grote schaal te evacueren en is het kabinet overgegaan tot inspanningen om voor nader afgebakende groepen overbrenging naar Nederland te faciliteren.
7. Vast staat dat het gezin uiteindelijk niet is geëvacueerd, omdat zij het vliegveld niet konden bereiken. Na het beëindigen van de evacuatieoperatie, die in korte tijd en onder grote druk plaatsvond, heeft verweerder de lijst van over te brengen Nederlanders en hun kerngezin opnieuw gescreend. Toen kwam aan het licht dat eiser niet voor overbrenging in aanmerking kwam omdat hij, als onafhankelijke meerderjarige met een echtgenote, niet behoorde tot het kerngezin van zijn Nederlandse vader. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hij gemaakte fouten niet hoeft te herhalen. Eiser kan aan de eerder gegeven oproep om met zijn Nederlandse vader te worden geëvacueerd dan ook niet het vertrouwen ontlenen dat hij ook na het beëindigen van die evacuatieoperatie alsnog naar Nederland zou worden overgebracht. Een dergelijke toezegging is ook niet gedaan. Daarbij kon de vader van eiser uit de mail van 22 augustus 2021 al afleiden dat eiser niet voor evacuatie in aanmerking kwam, nu daarin ook is vermeld dat alleen hij en zijn kerngezin voor evacuatie in aanmerking kwamen. Dat het begrip ‘kerngezin’ in Afghanistan een andere betekenis zou hebben dan in Nederland maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande kan het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Ditzelfde geldt voor het betoog van eiser dat hierdoor sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Gelijkheidsbeginsel
8. Ten aanzien van het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat de door eiser aangehaalde zaken niet vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak, nu in die zaken geen beroep werd gedaan op het Nederlanderschap als grond voor evacuatie. Voor zover daarbij fouten zouden zijn gemaakt, is van belang dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat gemaakte fouten niet herhaald hoeven worden. Dit beroep kan dan ook niet slagen. Verweerder heeft het overbrengingsverzoek van eiser terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het verzoek van eiser om overbrenging naar Nederland terecht heeft afgewezen. Er is geen griffierecht betaald door eiser. Nu het bezwaar van eiser door verweerder aanvankelijk ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, bestaat er wel aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
10. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna Bpb) als volgt berekend. De rechtbank heeft gelijktijdig met deze zaak ook de zaak SGR 23/929 ter zitting behandeld. Bij uitspraak van dezelfde datum is ook dit beroep gegrond verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om deze zaken aan te merken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. De beroepen van eisers zijn gelijktijdig door de bestuursrechter behandeld, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek waren. De beroepsgronden zagen in beide zaken op dezelfde rechtsvraag en waren (nagenoeg) gelijkluidend.
11. Volgens de Bijlage bij het Bpb, onder C2, wordt voor minder dan vier samenhangende zaken een wegingsfactor van 1 toegepast. Toegepast op het hiervoor vermelde bedrag levert dat een proceskostenvergoeding op van (€ 1.750,- × 1 =) € 1.750,-. Dit bedrag dient te worden gedeeld door het totaal aantal samenhangende zaken (€ 1.750,- ÷ 2) zodat de proceskostenvergoeding voor iedere zaak € 875,- bedraagt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2024.
De griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2592 en 2684.
2.Kamerstukken II 2021-22, 27 925, nr. 860.
3.Eiser heeft hierbij de volgende V-nummers genoemd: 2906535021, 2906535102 en 2906535473.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX0056.