ECLI:NL:RBDHA:2024:10648
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Duitsland op basis van Dublinverordening
Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Syrische eiseres die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres kennelijk ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. De eiseres had niet aangetoond dat er een sterke familieband was die haar verblijf in Nederland rechtvaardigde. De rechtbank benadrukte dat het enkele bestaan van een gezinsband niet voldoende is om af te wijken van de regels van de Dublinverordening. De eiseres had geen bewijs geleverd van haar familiebanden en de minister had terecht gesteld dat de eiseres zelfstandig had gereisd en zich had kunnen redden. De rechtbank concludeerde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de overdracht aan Duitsland kon plaatsvinden. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.