ECLI:NL:RBDHA:2024:10587
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de verwijderingsmaatregel van een Poolse Unieburger zonder rechtmatig verblijf
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2024 wordt het beroep van eiser, een Poolse Unieburger, tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en is op 6 juni 2023 door de staatssecretaris geïnformeerd dat hij binnen vier weken Nederland moet verlaten. Het bezwaar van eiser tegen deze beslissing is op 22 september 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 6 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt bij het opleggen van de verwijderingsmaatregel. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, omdat hij geen economische activiteiten verricht en niet kan aantonen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen, wat gerechtvaardigd is gezien de omstandigheden.
Eiser heeft ook aangevoerd dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het lex certa-beginsel, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende informatie heeft verstrekt over hoe eiser zijn verblijf kan beëindigen. De rechtbank wijst erop dat de vertrektermijn van één maand, zoals opgelegd door de staatssecretaris, niet onredelijk is, aangezien eiser geen concrete feiten heeft aangedragen die een langere termijn rechtvaardigen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep.