ECLI:NL:RVS:2023:3006
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verblijfsrecht van een vreemdeling en de opgelegde vertrektermijn
Op 4 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verblijfsrecht van een vreemdeling. De vreemdeling had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin haar beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond was verklaard. Dit besluit, genomen op 26 september 2022, hield in dat de vreemdeling geen verblijfsrecht meer had als gemeenschapsonderdaan en dat zij Nederland binnen één maand diende te verlaten.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.G.P. de Boon, voerde aan dat de gegeven vertrektermijn in strijd was met de Verblijfsrichtlijn. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de staatssecretaris de vreemdeling een vertrektermijn van een maand had gegeven, wat in overeenstemming is met de wettelijke vereisten. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat de staatssecretaris altijd een langere vertrektermijn moest motiveren. De vreemdeling had geen concrete feiten aangedragen die een langere termijn rechtvaardigden.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de wettelijke bepalingen omtrent vertrektermijnen voor vreemdelingen.