Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Palanciyan, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 21 juni 2024 was genomen. In dit besluit werd de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 2 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser via beeldverbinding aanwezig was, samen met de gemachtigde van de minister, mr. J. Kaikai.
De rechtbank heeft beoordeeld of de minister terecht de maatregel van bewaring had opgelegd. De minister had gesteld dat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring niet waren betwist door de eiser. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser overwogen, die aanvoerde dat de minister een lichter middel had moeten opleggen, gezien zijn psychische klachten en de lange duur van zijn bewaring.
De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling effectief konden worden toegepast. De psychische klachten van de eiser werden meegenomen in de belangenafweging, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot de conclusie dat een lichter middel noodzakelijk was. Daarnaast werd de vraag of er zicht op uitzetting naar Algerije bestond, behandeld. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat dit zicht ontbrak, ondanks het ontbreken van specifieke cijfers van de minister. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.