ECLI:NL:RBDHA:2024:10548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL24.13537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Turkse nationaliteit, had op 24 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht met betrekking tot de situatie in Kroatië, en dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat zijn asielaanvraag in Nederland behandeld moet worden.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie in Kroatië onveilig zou zijn, en de rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om concrete aanwijzingen te geven dat de Kroatische autoriteiten hun verplichtingen niet nakomen. De rechtbank concludeert dat de stellingen van eiser over de juridische bijstand in Kroatië en zijn medische situatie niet voldoende zijn onderbouwd om te concluderen dat Nederland de meest aangewezen plek is voor zijn asielaanvraag.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser op goede gronden niet in behandeling is genomen. De rechtbank wijst ook op de mogelijkheid voor eiser om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.13537

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Aydos als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Turkse nationaliteit. Op
24 oktober 2023 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Kroatië en Zwitserland asiel heeft aangevraagd. Daarom heeft Nederland aan Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 11 december 2023 aanvaard.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser verzoekt de rechtbank om hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder voert eiser aan dat uit het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 [2] blijkt dat op verweerder de plicht rust om te onderzoeken of eiser bij terugkeer naar Kroatië een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest te wachten staat. Verweerder heeft ten onrechte geen uitvoering gegeven aan deze onderzoeksplicht. Ook voert eiser aan dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de toegang tot het recht onvoldoende is gewaarborgd. Uit de mailwisseling tussen eiser en zijn advocaat in Kroatië blijkt dat eiser hoge bedragen moet betalen om gebruik te kunnen maken van de diensten van de advocaat. Eiser voert verder aan dat verweerder het BMA [3] had moeten inschakelen. Tot slot heeft verweerder ten onrechte geen aanleiding gezien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken vanwege bijzondere individuele omstandigheden op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft waarschijnlijk een kwaadaardige tumor in zijn hoofd. Ook heeft hij een Nederlandse partner, waarbij het voor eiser - nu hij nog in de procedure zit - onmogelijk is om dit met officiële documenten aan te tonen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
4. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover hij in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal daarom alleen ingaan op de aanvullende gronden die door eiser zijn aangevoerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraak van 13 september 2023 [4] geoordeeld dat verweerder bij het overdragen van Dublinclaimanten aan Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. In deze uitspraak is geoordeeld dat uit een beslisnota [5] van verweerder, waarin is verwezen onder meer naar informatie van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022, volgt dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van het asielverzoek. De Afdeling heeft daarbij ook van belang geacht dat deze informatie niet wordt weersproken door andere beschikbare landeninformatie en dat verweerder zich op basis van deze bevindingen op het standpunt heeft mogen stellen dat voor Kroatië mag worden uit gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat verweerder in beginsel ervan mag uitgaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover Dublinclaimanten zoals eiser zal nakomen. Het is in dat geval aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdacht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest [7] strijdige behandeling. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018). De uitspraak van 13 september 2023 is bevestigd in recente uitspraken. [8]
5.1.
Uit het arrest van het Hof 29 februari 2024 waar eiser naar verwijst volgt dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen. Vervolgens is het aan verweerder om deze informatie te onderzoeken en beoordelen. Daarbij dient verweerder in een voorkomend geval op eigen initiatief rekening te houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die in de verantwoordelijke lidstaat om internationale bescherming verzoeken. Verder volgt uit het arrest het Hof dat de situatie waarin eiser zelf terecht zal komen bepalend is voor de vraag of hij aan Kroatië mag worden overgedragen. [9] De rechtbank is van oordeel dat eiser niet met concrete aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder zijn internationale verplichtingen tegenover Dublinclaimanten of hem in het bijzonder niet zal nakomen. Eiser heeft zijn gestelde ervaringen met de opvangsituatie in Kroatië op geen enkele wijze onderbouwd. Uit het arrest volgt, anders dan eiser stelt, niet dat in onderhavige procedure meer onderzoek zou moeten worden verricht dan thans is gedaan. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6. De stelling van eiser dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat uit de overgelegde mailwisseling blijkt dat eiser hoge bedragen moet betalen voor een advocaat volgt de rechtbank niet. Los van het feit dat deze e-mails niet zijn vertaald, heeft eiser niet geprobeerd om hierover te klagen bij de Kroatische autoriteiten of de Kroatische (hoogste) rechter. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat klagen bij voorbaat zinloos is. Bovendien blijkt uit de door eiser overgelegde brief van 20 september 2023 van de Kroatische autoriteiten dat tegen de beslissing van het Ministerie bezwaar bij de Administratieve rechtbank te Zagreb kan worden aangetekend en eiser recht heeft om kosteloze juridische bijstand te ontvangen indien hij over onvoldoende financiële middelen beschikt.
7. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder het BMA dient in te schakelen overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest C.K. van het Hof [10] en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 3 november 2017 [11] , waarin het hiervoor genoemde arrest van het Hof is uitgewerkt, volgt dat verweerder een BMA-advies hoort op te vragen als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Eiser heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat de feitelijke overdracht aan Kroatië een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand van eiser met zich meebrengt. Bovendien volgt uit artikel 32 van de Dublinverordening dat de verantwoordelijke lidstaat bij overdracht wordt geïnformeerd als er sprake is van bijzondere medische behoeften, verzorging of behandeling. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat de vreemdeling ook na de overdracht de benodigde voorzieningen zal ontvangen. Daarnaast zal de feitelijke overdracht worden opgeschort als de verantwoordelijke autoriteiten laten weten dat zij op het moment van overdracht niet aan deze behoeften kunnen voldoen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder geen BMA-advies had hoeven op te vragen, voordat eiser wordt overgedragen aan Kroatië.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Tot slot heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat van bijzondere, individuele omstandigheden om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken niet is gebleken. De enkele stelling van eiser dat het niet mogelijk is voor een vreemdeling die nog in de procedure zit om een officiële verbintenis aan te gaan dan wel een officiële relatie aan te tonen en dat verweerder daarom moet motiveren waarom getwijfeld wordt aan de relatie, volgt de rechtbank niet. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van een duurzame relatie. Van een onmogelijkheid daartoe is niet gebleken. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser de gestelde gezinsband onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
9. Verder is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de medische situatie van eiser er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Met een afsprakenkaart van het ziekenhuis voor een afspraak op 9 juli 2024 op een onbekende afdeling en de e-mails die eiser naar zijn gemachtigde heeft gestuurd waarin staat dat eiser denkt dat hij een kwaadaardige tumor heeft en de tweede e-mail waarin hij aangeeft dat een bloeding uit zijn oor komt, heeft eiser zijn medische situatie onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft eiser niet aangetoond dat een eventuele medische behandeling in Kroatië niet mogelijk is. Dat er na overdracht opnieuw een medisch traject gang moet worden gezet, heeft verweerder niet bijzonder genoeg kunnen vinden om eiser in de Nederlandse asielprocedure op te nemen. Gelet op het bovenstaande en het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen, leidt hetgeen is aangevoerd door eiser niet tot onevenredige hardheid.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden niet in behandeling heeft genomen, omdat Kroatië daarvoor verantwoordelijk is.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de uitspraak van 29 februari 2024 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof), C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195.
3.Bureau Medische advisering.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
5.zie deze link: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnotas/2023/01/20/tk-beslisnota-bij-kamerbrief-inzake-dublinoverdrachten-aan-kroatie.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
8.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 2 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1, en 19 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:177.
9.Zie HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, punt 64.
10.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van (hierna: de Afdeling) van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.