In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een beroepschrift van [betrokkene] B.V. tegen een bestuurlijke boete opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De boete van € 90,- was opgelegd wegens overtreding van artikel 5:12, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening Den Haag, specifiek voor het parkeren van een bromfiets op een wijze die overlast veroorzaakt. De overtreding zou hebben plaatsgevonden op 9 mei 2021 in de Anna van Hannoverstraat te ’s-Gravenhage.
Betrokkene, de kentekenhouder van de deelscooter, stelde dat de huurder van de scooter als overtreder moet worden aangemerkt. De kantonrechter heeft aansluiting gezocht bij de jurisprudentie van de Hoge Raad en de criteria voor functioneel daderschap. De rechter concludeerde dat de kentekenhouder niet als overtreder kan worden aangemerkt, omdat de huurder de feitelijke macht over de scooter had op het moment van de overtreding. De kantonrechter oordeelde dat het college ten onrechte betrokkene als overtreder had aangemerkt en verklaarde het beroep gegrond.
De uitspraak leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit en de herroeping van het primaire besluit. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan betrokkene, die op € 1.150,50 zijn vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig te overwegen wie als overtreder kan worden aangemerkt in situaties waarin voertuigen worden verhuurd en de verantwoordelijkheid voor het gebruik daarvan niet eenduidig is.