In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een alleenstaande minderjarige vreemdeling van Ivoriaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn reguliere aanvraag voor een verblijfsvergunning. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 19 maart 2021, en het bezwaar hiertegen werd bij besluit van 11 maart 2024 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank constateert dat eiser in 2014 een asielaanvraag indiende, die in 2016 werd afgewezen. Eiser heeft in 2020 een reguliere aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen met een inreisverbod. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat het verzoek tot heroverweging ongeldig is omdat er geen herhaalde asielaanvraag is ingediend. De rechtbank verwijst naar het arrest T.Q. van 14 januari 2021, waarin is vastgesteld dat een verzoek om bestuurlijke heroverweging niet afhankelijk is van een herhaalde asielaanvraag.
De rechtbank concludeert dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen onderzoek te doen naar de adequate opvang voor de niet-begeleide minderjarige in het land van terugkeer. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moet worden. Verweerder moet een nieuw besluit nemen, rekening houdend met de belangen van eiser en de relevante wetgeving, waaronder artikel 8 van het EVRM. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-.