ECLI:NL:RBDHA:2024:10381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
NL24.6447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buitenbehandelingstelling van een opvolgende asielaanvraag en de verplichting tot het opvragen van gespreksverslagen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de buitenbehandelingstelling van hun asielaanvraag. Eisers hebben op 7 februari 2024 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de staatssecretaris op 14 februari 2024 buiten behandeling is gesteld. De staatssecretaris stelde dat eisers essentiële informatie ontbrak die nodig was voor de behandeling van hun aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat eisers de gespreksverslagen van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) niet hebben overgelegd. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris, gezien de samenwerkingsplicht, deze verslagen zelf had moeten opvragen. De rechtbank concludeert dat de terugkeerverplichting van eisers mogelijk is verschoven naar Jordanië, wat op zichzelf al voldoende reden is voor de staatssecretaris om de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de gespreksverslagen van DT&V moeten worden betrokken.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6447

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer 1] , eiser

[eiseres] ,v-nummer: [nummer 2] , eiseres
en hun minderjarige kinderen,
[kind 1] ,v-nummer: [nummer 3]
en [kind 2], v-nummer: [nummer 4]
samen: eisers
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag van eisers. [1] Eisers hebben op 7 februari 2024 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 14 februari 2024 buiten behandeling gesteld, omdat eisers hebben nagelaten om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor de behandeling van hun aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 samen met zaak NL24.6448 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de buitenbehandeling stelling van de asielaanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vorige aanvraag en bestreden besluit
3. Eisers hebben voorafgaand aan deze procedure een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is uiteindelijk bij afzonderlijke besluiten van 22 november 2022 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 26 april 2023 ongegrond verklaard. [2] Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend en de besluiten staan daarom in rechte vast. Op 7 februari 2024 hebben eisers een M35-O formulier ingediend waarmee zij een opvolgende asielaanvraag hebben gedaan. Aan de opvolgende aanvraag leggen eisers ten grondslag dat uit de gevoerde terugkeergesprekken met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) blijkt dat zij niet terug mogen keren naar Libië. DT&V heeft contact gehad met Jordanië, eiser is hier opgegroeid en hij mag naar dat land terugkeren. Het is voor eiser alleen niet veilig om terug te keren, omdat hij op verzoek van Jordanië wordt gezocht door [organisatie 1] gezien hij destijds als [hoedanigheid] naar Libië is gevlucht. Eiseres en de minderjarige kinderen hebben geen band met Jordanië.
Heeft de staatssecretaris de asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld?
4. Eisers betogen dat de staatssecretaris hun asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Het bestreden besluit is op dezelfde dag als de indiening van de zienswijze uitgebracht en gaat niet inhoudelijk op de zienswijze in. Ook heeft de staatssecretaris ten onrechte geen gehoor gegeven aan hun verzoek bij de zienswijze tot uitstel voor het indienen van stukken. Een mogelijke terugkeer naar Jordanië is een nieuw feit dat is ontstaan na de afwijzing van de vorige asielaanvraag en de weigering van Libië om eisers terug te laten keren. De staatssecretaris heeft contact opgenomen met Jordanië, het leven van eiser is daarmee in gevaar gebracht. Eisers hebben zich ingespannen om de verslagen van het gesprek met DT&V te verkrijgen ter onderbouwing hiervan, maar dit is tot op heden niet gelukt. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat zij onder tijdsdruk een opvolgende asielaanvraag hebben ingediend vanwege de plots naar voren gekomen informatie in het gesprek met DT&V en de angst voor uitzetting, terugkeer naar Jordanië of plaatsing in vreemdelingenbewaring. Zij hadden daarom (nog) geen toegang tot de documenten ter onderbouwing van eisers gevaar in Jordanië.
4.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eisers de ontbrekende informatie niet hebben aangevuld, namelijk de gespreksverslagen van het gesprek tussen DT&V en eisers en schriftelijke bewijsstukken dat eiser gezocht wordt door [organisatie 1] en waarom. Eisers hebben geen verschoonbare reden gegeven voor het ontbreken van de documenten.
De staatssecretaris acht deze stukken van wezenlijk belang voor de completering van de aanvraag. Aan eisers is in het voornemen een termijn van één week geboden om de aanvraag compleet te maken, dit hebben eisers niet gedaan. Aan hen hoefde geen uitstel te worden verleend, zoals is verzocht in de zienswijze.
Oordeel van de rechtbank
5. Naar het oordeel van de rechtbank werpt de staatssecretaris eisers ten onrechte tegen dat zij bij de opvolgende asielaanvraag de gesprekverslagen van DT&V niet hebben overgelegd. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat hij wel toegang kan verkrijgen tot de gespreksverslagen van DT&V, maar dat dit niet aan de orde is omdat eisers zelf een opvolgende asielaanvraag indienen zodat het aan hen is om deze aanvraag volledig en compleet te maken. De rechtbank volgt dit standpunt van de staatssecretaris niet omdat zij van oordeel is dat de staatssecretaris gelet op de samenwerkingsplicht de gespreksverslagen van DT&V op had dienen te vragen. Daarbij wijst de rechtbank op artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn [3] en op het arrest LH tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van het Hof van Justitie van 10 juni 2021 (het arrest LH). [4] In rechtsoverweging 57 van dit arrest is het volgende opgenomen:
“ 57. Ter beantwoording van deze vraag dient om te beginnen te worden opgemerkt dat uit de artikelen 40 tot en met 42 van richtlijn 2013/32, die betrekking hebben op volgende verzoeken, geenszins blijkt dat het de bedoeling van de Uniewetgever is geweest om lidstaten toe te staan te bepalen dat de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming overgelegde bewijzen verschillend kan zijn naargelang het gaat om een eerste verzoek of een volgend verzoek’’.
Uit deze overweging maakt de rechtbank op dat de samenwerkingsplicht ook geldt in het geval er sprake is van een opvolgende asielaanvraag. In de zienswijze hebben eisers al aangegeven dat zij om de informatie bij DT&V hebben verzocht, maar daar nog niet over beschikken. Ter onderbouwing is een verzoek via de mail tot overleggen van de stukken van 14 februari 2024 overgelegd. Uit de informatie van de gemachtigde ter zitting en het contact tussen de gemachtigde van eisers en de regievoerder bij DT&V maakt de rechtbank op dat eisers zich hebben ingespannen om de informatie te verkrijgen. Dat de mail op 14 februari 2024 is verstuurd op de dag van het aflopen van de termijn voor het indienen van de zienswijze/het herstelverzuim doet hier – anders dan de staatssecretaris ter zitting heeft gesteld – geen afbreuk aan. Hoewel de staatssecretaris op de zitting verder terecht opmerkt dat DT&V een andere organisatie betreft dan de IND, zijn het beide ambtelijke diensten van het ministerie van Justitie en Veiligheid en maken zij zodoende deel uit van hetzelfde bestuursorgaan [5] . Het was voor de staatssecretaris daarom mogelijk en naar waarschijnlijkheid zelfs eenvoudiger dan voor eisers om de gespreksverslagen van DT&V te verkrijgen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het bovenstaande dat eerst moet komen vast te staan of de terugkeerverplichting van eisers zich is gaan richten op een terugkeer naar Jordanië, in plaats van een terugkeer naar Libië. In het geval dat de terugkeerverplichting inmiddels rust op een terugkeer naar Jordanië, is de rechtbank van oordeel dat dit feit op zichzelf voldoende is om een opvolgende asielaanvraag in te dienen. Ook is dit voldoende aanleiding voor de staatssecretaris om de opvolgende aanvraag inhoudelijk in behandeling te nemen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser in de eerste asielprocedure heeft verklaard dat hij niet meer in Jordanië mocht verblijven, omdat hij een Palestijns paspoort had, hij lid was van een [organisatie 2] , hetgeen verboden was, hij daarvoor in Jordanië is veroordeeld, en hij een ‘[dossier]’ heeft gehad bij de [dienst] van Jordanië. [6] Of eiser terug kan keren naar Jordanië is door de staatssecretaris echter niet, ook niet in de eerdere procedures, beoordeeld. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris de aanvraag van eisers in dit geval onterecht buiten behandeling heeft gesteld.
De staatssecretaris moet de gespreksverslagen bij DT&V opvragen om vast te kunnen stellen of de terugkeerverplichting nu op Jordanië rust. Als vast komt te staan dat de terugkeerverplichting op Jordanië rust kan de staatssecretaris in het kader van deze herhaalde aanvraag niet ook van eiser verlangen dat hij (bij het M35-O formulier) met bewijsstukken onderbouwt dat hij gezocht wordt door [organisatie 1] . Nu zoals eerder overwogen is de wijziging van het land waarop de terugkeerverplichting rust in dit geval al voldoende om de aanvraag inhoudelijk in behandeling te nemen.
Conclusie
5.2.
Gelet op de schending van de samenwerkingsplicht – zie overweging 5 – is er sprake van een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. [7] Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting beoordeelt de rechtbank wél of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Zij beoordeelt deze vraag ontkennend. Onder verwijzing naar overweging 5.1. oordeelt de rechtbank namelijk dat niet duidelijk is wat uit de gespreksverslagen van DT&V blijkt. Als daaruit blijkt de terugkeerverplichting zich is gaan richten op Jordanië, dient de staatssecretaris inhoudelijk naar de aanvraag te kijken. De rechtbank ziet aanleiding om het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en de staatssecretaris op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd en de staatssecretaris dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de door eisers redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen van 26 april 2023, zaaknummers NL22.25682 en NL22.25683, ECLI:NL:RBDHA:2023:6100 en ECLI:NL:RBDHA:2023:6101.
3.Artikel 4 van richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).
4.HvJ EU, van 10 juni 2021, C-921/19, ECLI:EU:C:2021:478, rechtsoverweging 57.
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS van 29 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1327, r.o. 7.1.
6.Gehoor aanmeldfase 20 oktober 2019 pagina 4 en 6 en aanmeldgehoor nader gehoor 12 februari 2021 pagina 6.
7.Wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).