ECLI:NL:RBDHA:2023:6100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL22.25682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Palestijnse eisers met betrekking tot hun status in Libië en de beoordeling van kwetsbaarheid

In deze zaak hebben eisers, een Palestijnse man en zijn echtgenote, een asielaanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die is afgewezen. De eisers hebben verklaard dat zij in Libië zijn bedreigd vanwege hun lidmaatschap van de politieke beweging Al Tayar Al Islah Al Democratiya en dat zij vrezen voor vervolging bij terugkeer naar Libië. De staatssecretaris heeft de aanvragen ongegrond verklaard, waarbij hij de situatie van Palestijnen in Libië heeft beoordeeld. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 10 mei 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eisers niet als kwetsbare minderheidsgroep konden worden aangemerkt. In de nieuwe besluiten van 24 november 2022 heeft de staatssecretaris de aanvragen opnieuw afgewezen, waarbij hij zich baseerde op de nota landenbeleid Libië en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft de beroepen van eisers behandeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak. De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Libië een reëel risico lopen op ernstige schade en dat zij niet behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.25682 en NL22.25683

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [nummer 1]
en zijn echtgenote
[naam 2], eiseres,
geboren op [geboortedatum 2]
V-nummer: [nummer 2] ,
mede namens hun twee minderjarige kinderen,
allen van onbekende nationaliteit,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt-Chhiba).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 28 juni 2021 heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eisers hebben tegen die besluiten beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder het kenmerk NL21.12024.
Bij uitspraak van 10 mei 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, is dat beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen.
Bij afzonderlijke besluiten van 24 november 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers opnieuw afgewezen.
Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld. Dit betreffen de onderhavige beroepen.
De rechtbank heeft deze beroepen op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eisers hebben het volgende relaas aan hun aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij lid is van Al Tayar Al Islah Al Democratiya en dat hij op sociale media kritiek heeft geuit over corruptie bij de Palestijnse autoriteiten, Erdogan en de sjeik van Qatar. Tevens heeft eiser verklaard dat er in augustus 2015 in Tripoli een moordaanslag op hem en zijn gezin is gepleegd vanwege zijn lidmaatschap van Al Tayar Al Islah Al Democratiya en het uiten van kritiek op sociale media over corruptie in de Arabische landen. In juni 2016 is eiser één dag als willekeurig slachtoffer ontvoerd door de militie Al Zahra en in april 2018 is eiser ontvoerd door de militie Misrata gedurende vijf dagen vanwege een melding bij Interpol. Eiser vreest bij terugkeer naar Libië voor de milities vanwege zijn lidmaatschap van Al Tayar Al Islah Al Democratiya en het uiten van kritiek op sociale media. Om die reden kan eiseres ook niet terugkeren.
2. Verweerder heeft op 28 mei 2021 de voornemens uitgebracht om de aanvragen ongegrond te verklaren. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eisers relevant geacht:
Identiteit, nationaliteit, etniciteit en land van gebruikelijke verblijfplaats;
Lidmaatschap Al Tayar Al Islah Al Democratiya;
Moordaanslag in 2015 vanwege lidmaatschap Al Tayar Al Islah Democratiya;
Ontvoering in 2016 door militie Al Zahra;
Ontvoering in 2018 door militie Misrata vanwege melding Interpol.
2.1
Verweerder heeft in de voornemens het eerste, tweede en vierde element geloofwaardig geacht. Het derde en vijfde element acht verweerder ongeloofwaardig.
2.2.
Eisers hebben tegen deze voornemens een zienswijze ingebracht. Bij afzonderlijke besluiten van 28 juni 2021 heeft verweerder gereageerd op hetgeen eisers in de zienswijze naar voren hebben gebracht, zijn voornemens gehandhaafd en de aanvragen van eisers afgewezen. Eisers hebben tegen die besluiten beroep ingesteld.
2.3.
In haar uitspraak van 10 mei 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, dit beroep gegrond verklaard. Uit de uitspraak blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich op sociale media kritisch heeft geuit over president Erdogan en de sjeik van Qatar, noch inzichtelijk heeft gemaakt wat het verband tussen de gestelde moordaanslag en de kritiek op de regeringen van Turkije en Qatar is. Evenmin heeft verweerder aannemelijk gemaakt hoeven achten dat de milities in Libië op de hoogte waren van de kritische uitingen en dat zij daardoor een probleem met eiser hadden. Ook de gestelde ontvoering van eiser in 2018 heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Voorts heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt wat de directe aanleiding was voor het vertrek uit Libië op 20 april 2019 nu de ontvoeringen plaatsvonden in 2016 en 2018 en eiser sinds de ontvoering in 2018 geen problemen meer heeft ondervonden met de militie in Misrata. Tevens is volgens de rechtbank niet gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling staat van milities of de Libische autoriteiten enerzijds, dan wel de Turkse of de Qatarese autoriteiten in Libië anderzijds. De rechtbank volgt eisers voorts niet in het standpunt dat er in Libië sprake zou zijn van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank is echter wel van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eisers, als Palestijnen in Libië, niet (ook) zijn aangemerkt als personen die behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep en heeft hiertoe als volgt overwogen:
“14. De rechtbank leidt uit de informatie in het ambtsbericht dan ook af dat in Libië sprake is van wijdverspreid willekeurig geweld en mensenrechtenschendingen waartegen geen effectieve rechtsbescherming wordt geboden. Uit het ambtsbericht blijkt voorts niet dat onttrekking aan (dreigende) mensenrechtenschendingen door vestiging elders in Libië mogelijk is. Eisers hebben er in dat verband ter zitting op gewezen dat hun positie bijzonder precair is, nu zij als Palestijnen niet tot een stam of familie behoren waarop zij terug kunnen vallen of waarbij zij bescherming kunnen zoeken. Dit betekent dat zij ten opzichte van andere burgers in Libië, die in de regel wel deel uitmaken van een sociale structuur waarbinnen (enige) bescherming kan worden verkregen, extra kwetsbaar zijn. Verweerder heeft dat niet weersproken. Gelet hierop heeft verweerder dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom eisers, als Palestijnen in Libië, niet (ook) zijn aangemerkt als personen die behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep. Bij beperkte indicaties voor kwetsbare minderheidsgroepen wordt niet verlangd dat er een direct verband is tussen het behoren tot die groep en de ondervonden problemen, zoals dat bij geringe indicaties voor risicogroepen wel vereist is. Een beperkte indicatie wordt al aangenomen wanneer de vreemdeling mensenrechtenschendingen ondervindt. Verweerder heeft niet gesteld dat de door eiser ondervonden – geloofwaardig geachte – problemen niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Het bestreden besluit mist op dit punt dan ook een deugdelijke motivering. Ook het standpunt van verweerder dat eisers bij terugkeer naar Libië geen reëel risico lopen op ernstige schade is dientengevolge gebrekkig gemotiveerd.”
2.4.
Verweerder heeft daarop op 24 november 2022 nieuwe besluiten genomen en de aanvragen van eisers wederom afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. In deze besluiten heeft verweerder allereerst verwezen naar de nota landenbeleid Libië, die op 14 december 2021 door de staatssecretaris aan de Tweede Kamer is gezonden. Palestijnen zijn daarbij als risicogroep aangemerkt en niet als kwetsbare minderheidsgroep (zie WBV 2022/3 en C7/22 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)). Verweerder constateert dat in Libië geen enkele groep is aangewezen als kwetsbare minderheidsgroep. Verweerder volgt dan ook niet hetgeen in Update 2021, nr. 23 van Vluchtelingenwerk naar voren is gebracht en waarnaar door eisers is verwezen. In dit verband verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731), waarin een nadere toelichting is gegeven over het kwetsbare minderheidsgroepen beleid van verweerder. Weliswaar ziet dit op Afghanistan maar verweerder acht dezelfde afweging toepasbaar bij de vraag of Palestijnen in Libië dienen te worden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. In rechtsoverweging 5.3 van deze uitspraak is onder meer het volgende geoordeeld:
“(…)
Volgens de staatssecretaris gaat het bij het aanwijzen van een kwetsbare minderheidsgroep in de zin van voormeld beleid dan ook niet slechts om de kwantitatieve etnische en religieuze samenstelling van de bevolking in een bepaald gebied, maar ook om de vraag of de groep feitelijk kwetsbaar is doordat zij door een andere groep in de desbetreffende leefomgeving negatief wordt bejegend.”
In dit verband heeft verweerder verwezen naar pagina 71 van het algemeen ambtsbericht Libië van september 2021. Uit de informatie van het ambtsbericht blijkt dat Palestijnen die legaal in Libië verblijven, weinig toe geen mogelijkheden hebben om schendingen van hun rechten aan de orde te stellen of bescherming te zoeken bij de autoriteiten door de aanhoudende mensenrechtenschendingen van milities en gewapende groepen en de algehele gebrekkige rechtsgang in Libië. Tevens blijkt dat onttrekking aan (dreigende) mensenrechtenschendingen door vestiging elders in Libië niet mogelijk is. Bij het bepalen van het landenbeleid voor Libië hebben deze omstandigheden ertoe geleid dat Palestijnen in Libië tot een risicogroep behoren. De informatie uit het ambtsbericht wijst er echter niet op dat Palestijnen als groep in Libië negatief worden bejegend door een andere groep of andere groepen. Ook uit meer recente algemene bronnen blijkt er, volgens verweerder, in Libië geen negatief sentiment ten opzichte van Palestijnen te bestaan. Dit blijkt onder meer uit het bericht dat er een akkoord is gesloten tussen de Palestijnse autoriteiten en de Libische autoriteiten om 10.000 arbeiders uit de Palestijnse gebieden te rekruteren (Libyaninvestments.com, Libya to create 10k job opportunities for Palestinians, labor Minister says, 17 februari 2022).
Verweerder handhaaft dan ook het standpunt uit de eerdere besluiten dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen op ernstige schade om welke reden zij niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
3. Eisers kunnen zich met de inhoud van de bestreden besluiten niet verenigen en hebben beroep ingesteld. Allereerst hebben zij aangevoerd dat, nu verweerder niet eerst een voornemen heeft uitgebracht maar gelijk een nieuw besluit heeft genomen, hen ten onrechte een mogelijkheid is ontnomen om hun asielrelaas verder, waar nodig, uiteen te zetten en de situatie te kunnen duiden. Voorts hebben zij er ten aanzien van verweerders standpunt dat Palestijnen in Libië geen kwetsbare minderheidsgroep vormen op gewezen dat verweerder in dat kader verwijst naar stukken, zoals de nota landenbeleid Libië van 14 december 2021 en de uitspraak van de ABRvS van 20 oktober 2016, die dateren van (ruim) voor de gewraakte uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 10 mei 2022. Ook het algemeen ambtsbericht over Libië van september 2021, waar verweerder naar verwijst, was al ruim een half jaar oud ten tijde van de uitspraak van de 10 mei 2022. Eisers zijn van mening dat verweerder hiermee geen, althans onvoldoende invulling heeft gegeven aan de opdracht van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, zoals neergelegd in de uitspraak van 10 mei 2022. Onvoldoende is gemotiveerd door verweerder waarom eisers als Palestijnen niet behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep. Eisers benadrukken voorts dat zij tevens kwetsbaar zijn omdat zij zeer jonge kinderen hebben en niet over enig sociaal vangnet in Libië beschikken. Bovendien is eiser ten minste éénmaal in Libië ontvoerd. Dit geloofwaardig bevonden element is niet kenbaar bij de beoordeling betrokken.
Nieuwe voornemens
4.1.
Ten aanzien van het betoog van eisers dat verweerder ten onrechte geen nieuwe voornemens heeft uitgebracht, oordeelt de rechtbank als volgt. Het is de verantwoordelijkheid van verweerder om, indien een eerder besluit door de rechtbank is vernietigd, op zorgvuldige wijze opnieuw op de aanvraag te beslissen. Hierbij heeft verweerder de bevoegdheid om een nieuw voornemen uit te brengen zoals weergegeven in artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit en paragraaf C1/2.12 van de Vc 2000. Anders dan eisers betogen, leidt de omstandigheid dat verweerder in dit geval geen nieuwe voornemens heeft uitbracht niet tot een onzorgvuldigheid in de totstandkoming van de bestreden besluiten die nu ter toetsing voorliggen. De regelgeving op dit punt geeft aan verweerder, in een situatie als deze, waarin de rechtbank een eerder besluit deels heeft vernietigd, geen verplichting om een nieuw voornemen uit te brengen alvorens een nieuw besluit te nemen. Ook de rechtbank heeft in haar uitspraak van 10 mei 2022 niet een dergelijke opdracht aan verweerder gegeven. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eisers in beroep de mogelijkheid hebben gehad om te reageren op de bestreden besluiten, hetgeen zij ook hebben gedaan. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eisers door het ontbreken van nieuwe voornemens zijn benadeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bestreden besluiten wegens een zorgvuldigheidsgebrek te vernietigen.
Kwetsbare minderheidsgroep
4.2.
Volgens paragraaf C2/3.3 van de Vc 2000 kan een vreemdeling, die behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep, indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met beperkte indicaties aannemelijk maken dat hij vreest voor ernstige schade. Het individualiseringsvereiste beperkt zich in dat geval niet tot wat die vreemdeling persoonlijk heeft ondervonden, maar de staatssecretaris weegt mee wat de vreemdeling heeft verklaard over mensenrechtenschendingen van personen in zijn naaste omgeving, die ook behoren tot de desbetreffende kwetsbare minderheidsgroep.
Volgens paragraaf C7/22.4.3 van de Vc 2000 heeft verweerder in Libië geen enkele bevolkingsgroep aangewezen als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van paragraaf C2/3.3 van de Vc 2000.
4.3.
Eisers’ betoog dat dit ten onrechte zou zijn, volgt de rechtbank niet. In de door verweerder in de bestreden besluiten aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) wordt door verweerder een nadere toelichting gegeven op het kwetsbare minderheidsgroepen beleid en de afweging die verweerder bij de aanwijzing maakt. Verweerder geeft aan dat het niet alleen de etnische samenstelling in een gebied is, die doorslaggevend is bij de beantwoording van de vraag of de vreemdeling behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep. Het gaat tevens om de vraag of de groep feitelijk kwetsbaar is, doordat zij door een andere groep in de desbetreffende leefomgeving negatief wordt bejegend. De ABRvS volgt in haar uitspraak van 20 oktober 2016 deze uitleg van verweerder van het beleid over kwetsbare minderheidsgroepen in Afghanistan. Niet valt in te zien waarom de ABRvS in Libië een andere uitleg van dit beleid zou voorstaan. Zoals eisers terecht stellen deed de ABRvS deze uitspraak reeds in 2016, maar niet gesteld noch gebleken is dat de ABRvS nadien tot een ander oordeel is gekomen.
Nu noch uit de door eisers overgelegde informatie noch uit de algemene en recentere bronnen waarnaar verweerder verwezen heeft, blijkt dat eisers vanwege het zijn van Palestijnen zich in Libië in een kwetsbare positie bevinden doordat zij door een andere groep in hun leefomgeving negatief worden bejegend en dat zij daarom het risico lopen om het slachtoffer te worden van specifiek op hen gericht geweld, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om Palestijnen in Libië (ook) aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep. Dat de omstandigheid dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser is ontvoerd voor verweerder geen aanleiding heeft hoeven vormen om tot vergunningverlening over te gaan, heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, in haar uitspraak van 10 mei 2022 reeds geoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de afwijzing van de aanvraag in de (nieuwe) bestreden besluiten – en anders dan in de vernietigde besluiten - van een voldoende motivering heeft voorzien.
5. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 10 mei 2022. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.