Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] en [naam 2],
[naam 3]
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 juli 2024, wordt het beroep van twee Afghaanse eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 1 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. Eisers voerden aan dat de overdracht naar Portugal onevenredig hard zou zijn, vooral gezien de emotionele steun die zij van elkaar nodig hebben. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de overdracht aan Portugal niet onredelijk is, en dat de bestaande gezinsbanden niet voldoende zijn om de aanvraag aan zich te trekken.
De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening duidelijke regels bevat over de verantwoordelijkheid van lidstaten voor asielaanvragen en dat het enkele bestaan van een gezinsband niet automatisch leidt tot een uitzondering op deze regels. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris om de aanvragen niet in behandeling te nemen. Eisers krijgen geen proceskostenvergoeding.