ECLI:NL:RBDHA:2024:10316
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen over aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor een gezinslid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting. Eiser heeft zijn aanvraag op 16 mei 2023 ingediend, en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 14 november 2023 viel. Eiser heeft verweerder op 7 december 2023 in gebreke gesteld, en het beroep is op 8 maart 2024 ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank legt verweerder op om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelt vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack op 4 juli 2024.