ECLI:NL:RBDHA:2024:10281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
NL24.23279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen mvv’s op basis van leeftijd referent en gezinsleven met broers en zus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van aanvragen voor machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv’s) door de minister van Asiel en Migratie. De eisers, bestaande uit meerdere familieleden, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 juni 2023, waarin hun aanvragen om mvv’s werden afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij de leeftijd van de referent en de vraag of er sprake was van gezinsleven met zijn broers en zus centraal stonden. De referent, die in een eerdere asielprocedure als meerderjarig was aangemerkt, had een aanvraag ingediend voor mvv’s voor zijn familieleden met het doel van gezinshereniging. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er geen hechte persoonlijke banden bestonden tussen de referent en zijn broers en zus, en dat de belangenafweging in het nadeel van de eisers uitviel. De rechtbank overwoog dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in zijn beoordeling en dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek naar de feitelijke gezinsband. De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging in het kader van het restrictieve toelatingsbeleid van Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19367

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiser I

[eiseres 1], V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres I
[eiser 2], V-nummer: [V-nummer 3] , eiser II
[eiser 3], V-nummer: [V-nummer 4] , eiser III
[eiseres 2], V-nummer: [V-nummer 5] , eiseres II
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, daaronder mede begrepen haar rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigden: mr. T. Tichelaar en mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om verlening van mvv’s [1] ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, mr. C.W.M. van Breda als gemachtigde van verweerder, [naam 1] (referent) en [naam 2] (tolk).

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 1964, [datum 1] 1973, [datum 2] 2004, [datum 3] 2006 en [datum 4] 2008. Eiser I en eiseres I stellen de ouders te zijn van eiser II, eiser III, eiseres II en referent. Aan referent is op 5 december 2019 een verblijfsvergunning asiel verleend. Op 28 mei 2020 heeft referent een aanvraag ingediend voor mvv’s voor eisers met het doel ‘familie- of gezinslid’.
2. Bij twee afzonderlijke besluiten van 15 september 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 22 november 2021 ongegrond verklaard. Dit besluit heeft verweerder, hangende het door eisers ingestelde beroep, op 27 maart 2023 ingetrokken.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers wederom ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat referent in zijn asielprocedure als meerderjarig is aangemerkt en dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van de vastgestelde leeftijd. Referent wordt gelet daarop in deze procedure als jongvolwassene beschouwd. Verweerder heeft aangenomen dat referent als jongvolwassene behoort tot het gezin van zijn ouders en dat tussen hen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [2] Tussen referent en eiser II, eiser III en eiseres II bestaan volgens verweerder geen hechte persoonlijke banden en dus is er tussen hen ook geen sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verder valt de door verweerder gemaakte belangenafweging in het nadeel van eisers uit. Gelet op de uitkomst van de belangenafweging ziet verweerder geen aanleiding om onderzoek in te stellen naar de feitelijke gezinsband tussen eisers en referent.
4. Eisers voeren daartegen het volgende aan. Allereerst heeft verweerder ten onrechte referent aangemerkt als meerderjarige. Referent heeft authentiek bevonden indicatieve documenten over zijn leeftijd en identiteit overgelegd, namelijk een geboorteakte en schoolregistratie, waaruit zijn minderjarigheid volgt. Ook wijzen eisers op de uitkomst van de leeftijdsschouwen van referent. Ten onrechte heeft verweerder zonder nader onderzoek vastgehouden aan de meerderjarige leeftijdsregistratie van referent in Italië. Eisers beroepen zich hierbij op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 december 2022 [3] en WI [4] 2023/6. Daarnaast hebben eisers ten onrechte niet het voordeel van de twijfel gekregen ten aanzien van hun familierechtelijke relatie. Verweerder heeft zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen nader onderzoek zal plaatsvinden. Verder heeft verweerder ten onrechte geen gezinsleven tussen referent en zijn broers en zusje – eiser II, eiser III en eiseres II – aangenomen. Zij hebben met elkaar samengewoond en dat is meer dan voldoende om hechte banden aan te nemen. Eisers verwijzen daarbij naar de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 19 september 2023. [5] Ook is de belangenafweging onvoldoende gemotiveerd en niet deugdelijk. Het vertrekpunt van deze belangenafweging dat er geen gezinsleven bestaat tussen referent, zijn broers en zijn zus is onjuist. Eisers merken op dat verweerder een kleinere beoordelingsmarge heeft, nu het gaat om kinderen. Uit het bestreden besluit kan niet worden opgemaakt dat verweerder daarmee rekening heeft gehouden. Ten onrechte is in het nadeel van eisers meegewogen dat referent stappen naar zelfstandigheid heeft gezet; hij heeft zich door zijn vluchtsituatie noodgedwongen geprobeerd te redden. In dit kader beroepen eisers zich op de uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 10 februari 2022. [6] Verder beroepen zij zich op de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 23 mei 2023 [7] ten aanzien van het uitgangspunt van verweerder om gezinshereniging tussen meerderjarige kinderen en hun ouders onmogelijk te maken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Leeftijd van referent
5. Tijdens de asielprocedure is referent als meerderjarig aangemerkt en is aan hem de geboortedatum [datum 5] 1997 toegekend. Referent heeft tegen de verlening van een verblijfsvergunning asiel aan hem als meerderjarige geen beroep ingesteld. Verweerder heeft toegelicht dat referent is geschouwd tijdens de asielprocedure, waarbij door de AVIM [8] is geconcludeerd dat referent evident minderjarig is en door de IND [9] is geconcludeerd dat twijfel bestond over de door referent opgegeven leeftijd. Gelet hierop is onderzoek verricht naar de leeftijdsregistratie van referent in Italië. Uit het onderzoek van verweerder is gebleken dat referent met het geboortejaar 1997 staat geregistreerd bij zowel de Italiaanse autoriteiten als de UNHCR. [10] Verder heeft verweerder bij zijn beoordeling in de asielprocedure meegewogen dat referent wisselend verklaard heeft over de totstandkoming van de leeftijdsregistratie in Italië. De door referent overgelegde documenten, de doopakte en het schoolrapport, zijn tijdens de asielprocedure onderzocht door Bureau Documenten, waarbij geconcludeerd is dat wegens het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal niet kan worden vastgesteld of de documenten echt zijn en bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Deze documenten bevatten verder geen foto van referent, waardoor ze door verweerder niet als indicatief worden aangemerkt.
6. Eisers hebben in de huidige procedure geen nieuwe documenten overgelegd waaruit de gestelde minderjarigheid van referent blijkt. Dit had wel op hun weg gelegen. Nu geen sprake is van nieuwe informatie ten opzichte van de beoordeling in de asielprocedure, is verweerder terecht uitgegaan van de meerderjarigheid van referent.
Gezinsleven
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder het gezinsleven tussen referent, eiser I en eiseres I heeft aangenomen. In geschil is of verweerder ten onrechte het gezinsleven tussen referent, eiser II, eiser III en eiseres II niet heeft aangenomen.
8. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat tussen referent en eiser II, eiser III en eiseres II geen sprake is van hechte persoonlijke banden. De omstandigheid dat zij hebben samengewoond in gezinsverband is een indicatie voor hechte persoonlijke banden, maar het leidt niet zonder meer tot de conclusie dat daarvan sprake is. Verweerder heeft naast de samenwoning ook terecht bij de beoordeling betrokken dat de ouders de zorg voor referent en zijn broers en zus droegen, en dat referent dus geen zorgtaken had voor hen. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat uit de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting volgt dat hij een gebruikelijke band heeft met zijn broers en zus. Verweerder heeft gelet hierop terecht geconcludeerd dat er tussen referent en eiser II, eiser III en eiseres II geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat.
Belangenafweging
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging betrokken. Hij stelt zich niet onrechte op het standpunt dat sprake is van een ‘fair balance’ tussen het persoonlijke belang van eisers en het algemeen belang van Nederland dat is gediend met het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Verweerder heeft sterk in het nadeel van eisers mogen meewegen dat geen sprake is van gezinsleven tussen referent en zijn broers en zus. Ook heeft verweerder in het nadeel kunnen meewegen dat referent weliswaar eigen inkomsten heeft, maar dat die inkomsten niet voldoende zijn om in het levensonderhoud van eisers te voorzien. Eisers zullen voorts een beroep moeten doen op publieke voorzieningen. Daarnaast heeft verweerder in het nadeel mogen meewegen dat eisers (sterke) banden hebben met Eritrea, nu zij daar allen zijn geboren en hun hele leven hebben gewoond, met uitzondering van eiser III. Bij de afweging van de belangen heeft verweerder ook de minderjarigheid van eiser II, eiser III en eiseres II ten tijde van de aanvraag betrokken en overwogen dat aan het belang van het kind een zwaar gewicht toekomt. Niet ten onrechte heeft verweerder overwogen dat het in hun belang is om het familieleven met hun ouders uit te kunnen oefenen en dat zij dit nu kunnen voortzetten in Eritrea. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiser kunnen overwegen dat referent, na de vluchtsituatie, stappen heeft gemaakt die wijzen op zelfstandigheid. De rechtbank overweegt dat daar in dit geval geen groot gewicht aan kan worden gehecht, maar dat verweerder dit wel heeft mogen betrekken in de belangenafweging. Verweerder heeft in het voordeel van eisers meegewogen dat sprake is van gezinsleven tussen referent en zijn ouders en dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. Deze omstandigheden heeft verweerder echter, in het licht van het voorgaande, onvoldoende kunnen achten om de belangenafweging in het voordeel van eisers te laten uitvallen. Dat verweerder de strenge voorwaarde heeft gesteld dat sprake moet zijn van zeer exceptionele omstandigheden aan de zijde van eisers, is niet gebleken.
Nader onderzoek naar de feitelijke gezinsband
10. Gelet op de uitkomst van de belangenafweging heeft verweerder kunnen overwegen dat geen nader onderzoek wordt verricht naar de feitelijke gezinsband tussen referent en eisers.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtigingen tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Werkinstructie.
7.Zaaknummer NL22.21955.
8.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de politie.
9.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
10.United Nations High Commissioner for Refugees.