ECLI:NL:RBDHA:2022:15645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
NL22.2820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese vreemdeling en geschil over leeftijdsregistratie in het kader van de Dublinprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vreemdeling. De eiser had op 6 november 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd aanvankelijk ingewilligd, maar er ontstond een geschil over de geregistreerde geboortedatum van de eiser, die door de Italiaanse autoriteiten als 1 januari 1999 was vastgesteld. Eiser stelde dat hij geboren was op 20 augustus 2003 en dus minderjarig was ten tijde van zijn asielaanvraag. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de meerderjarige geboortedatum had gehanteerd.

De rechtbank oordeelde dat de registratie van de geboortedatum in Italië niet zonder meer als juist kon worden aangenomen, gezien de omstandigheden waaronder deze registratie had plaatsgevonden. Eiser had aangevoerd dat er geen adequate tolk aanwezig was tijdens zijn registratie in Italië, wat de betrouwbaarheid van de geboortedatum in twijfel trok. De rechtbank concludeerde dat er voldoende redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van de Italiaanse registratie en dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de leeftijd van eiser.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de Staatssecretaris binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, waarbij hij de leeftijd van eiser opnieuw moest onderzoeken. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.518,00 werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waarin de minderjarigheid van de aanvrager ter discussie staat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2820

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van der Lubbe).

ProcesverloopBij besluit van 24 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure ingewilligd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk heeft (via een telefonische verbinding met de gemachtigde van eiser) deelgenomen T.B. Tanania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is van Eritrese nationaliteit. Eiser heeft op 6 november 2020 bij verweerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: asielaanvraag) ingediend. Uit in het kader van deze aanvraag ingesteld onderzoek in Eurodac was verweerder gebleken dat eiser eerder in Italië zijn vingerafdrukken heeft afgegeven aan de autoriteiten.
2. Bij zijn asielaanvraag op 6 november 2020 heeft eiser tegen de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) verklaard dat hij geboren is op [geboortedatum] 2003. Tijdens dit gehoor is een schouw gehouden. Hierbij is geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is.
3. Tijdens het op 10 november 2020 gehouden aanmeldgehoor met verweerder heeft eiser aangegeven dat zijn ouders hem hebben aangegeven dat hij is geboren op [geboortedatum] 2003. Ook heeft hij gesteld dat hij in augustus 2020 Italië is binnengereisd via Lampedusa per boot. Aldaar zijn zijn vingerafdrukken afgenomen. Op de vraag welke leeftijd hij heeft opgegeven heeft hij gemeld dat er geen Eritrese Tigrinja tolk aanwezig was; maar enkel een Arabische tolk en die ging in het Arabisch vragen stellen maar hij verstond het niet. Deze tolk heeft volgens eiser vervolgens een andere geboortedatum ingevuld. Voorts heeft ook tijdens het aanmeldgehoor een schouw plaatsgevonden, waaruit de conclusie is getrokken dat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd. Daarbij heeft verweerder aangekondigd dat er een nader onderzoek zal plaatsvinden in Italië gelet op het Eurodac-resultaat.
4. In de besluitvormingsfase in de Dublinprocedure heeft eiser een kopie van een doopakte overgelegd bij zijn zienswijze, inclusief een vertaling, waaruit zou volgen dat eiser geboren is op 20 augustus 2003 (datum geboorteakte is 1 oktober 2003).
5. Verweerder heeft op 26 november 2020 aan de Italiaanse autoriteiten een verzoek om informatie verstuurd, zoals bedoeld in artikel 34 van de Dublinverordening (Verordening EU nr. 604/2013). Bij dit verzoek zijn de hiernavolgende vragen gesteld:
“Which personal details were registered in Italy for the person concerned? In case of multiple registrations, which personal details are leading? How were these personal details substantiated? Did the person concerned submit any documents in Italy? Did an age testing
take place? Are there any family members, relatives or siblings present in Italy? Did Italy grant a residence permit or any other kind of permit to the person concerned? According to the Italian authorities, which Member State is responsible for the application for
international protection of the person concerned?”
6. Op 5 januari 2021 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten een reminder gestuurd. De Italiaanse autoriteiten hebben op 27 januari 2021 gereageerd op voornoemd verzoek en daarbij onder meer volgende aangegeven:

“THE PERSON IN OBJECT WAS PHOTOEINGERPRINTED IN ITALY UNDER THE ALIAS [naam] , [geboortedatum] .1999, and [naam] , [geboortedatum] .2001.”

7. Op 29 januari 2021 heeft verweerder nog het hiernavolgende gevraagd aan Italië:

“Due to the multiple registrations of the person concerned in Italy, I would like to know which personal details of the person concerned are leading?”

8. Op 29 januari 2021 hebben de Italiaanse autoriteiten daarop nog het volgende vermeld:

“[..] The alien in object was photofingerprinted for the first time for ILLEGAL ENTRY on 19.08.2020 under the alias [naam] , [geboortedatum] .1999, and a second time for IDENTIFICATION under the alias [naam] , [geboortedatum] .2001.”

9. Na ontvangst van voornoemde informatie heeft verweerder bij de AVIM op 1 februari 2021 een wijzigingsverzoek ingediend ten aanzien van de leeftijd van eiser en aangegeven dat uit de informatie van de Italiaanse autoriteiten opgemaakt moet worden dat eisers geboortedatum [geboortedatum] 1999 is. De AVIM heeft bij proces-verbaal van 8 februari 2021 dit verzoek akkoord bevonden en de leeftijdsregistratie dienovereenkomstig gewijzigd.
10. Verweerder heeft vervolgens de Dublinprocedure afgerond en eisers asielaanvraag bij besluit van 2 juni 2021 niet in behandeling genomen op grond van artikel 30 van de Vw 2000. Dit omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag op grond van de Dublinverordening. In het kader van dit besluit heeft verweerder aangegeven dat hij uit blijft gaan van de meerderjarige geboortedatum van eiser zoals die in Italië is geregistreerd te weten [geboortedatum] 1999. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld maar dit beroep is bij uitspraak van 27 augustus 2021 van deze rechtbank ongegrond verklaard (beroep zaaknummer NL21.8483). In deze procedure heeft eiser aangevoerd minderjarig te zijn en dat verweerder ten onrechte aldus uitgegaan is van de in Italië geregistreerde geboortedatum van [geboortedatum] 1999. De rechtbank heeft deze beroepsgroepen echter verworpen gelet rechtsoverweging 4 van die uitspraak.
11. Vanwege het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij wordt opgenomen in de nationale procedure. Het besluit van 2 juni 2021 heeft verweerder daarbij ingetrokken. Het door eiser ingestelde hoger beroep tegen de Dublinuitspraak heeft hij vervolgens ingetrokken. Eisers nader gehoor heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021 en eiser heeft op 21 januari 2021 correcties en aanvullingen ingediend hierop. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
Het bestreden besluit
12. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b van de Vw 2000 en eiser een asielvergunning verstrekt. De vergunningsperiode betreft 6 november 2020 tot 6 november 2025. Ten aanzien van de door eiser opgegeven geboortedatum heeft verweerder aangegeven dat hij deze niet geloofwaardig acht. Verweerder blijft uitgaan van de datum van [geboortedatum] 1999. Dit omdat uit Dublinonderzoek is gebleken dat eiser in Italië staat geregistreerd met als geboortedatum [geboortedatum] 1999. Voorts wordt gemotiveerd dat eiser tot op heden geen identificerende documenten heeft overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de geboortedatum wel degelijk vastgesteld kan worden op [geboortedatum] 2003.
Standpunt eiser
13. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit voor zover daarbij door verweerder is uitgegaan van de meerderjarige geboortedatum 1 januari 1999. De rechtbank zal in het hiernavolgende ingaan op de beroepsgronden van eiser.
Beoordeling rechtbank
Procesbelang
14. De rechtbank dient eerst ambtshalve te beoordelen of eiser procesbelang heeft bij de hier aan de orde zijnde beroepsprocedure. Hij heeft namelijk de door hem gevraagde asielvergunning gekregen, zodat hij in zoverre niet in een gunstigere positie kan komen te verkeren. Eiser heeft er echter op gewezen dat hij er belang bij heeft om als minderjarige te worden aangemerkt gelet op een toekomstig verzoek om nareis van zijn ouders. De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij deze procedure, nu niet is niet uitgesloten dat hij, onder meer in het kader van een eventuele nareisprocedure, in een betere positie kan komen te verkeren als hij als minderjarige wordt aangemerkt. Daarom gaat de rechtbank over tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Omvang van het geding
15. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of eiser ten volle in deze procedure (opnieuw) een inhoudelijke beoordeling kan krijgen van zijn gronden tegen de leeftijdsregistratie. Dit nu deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 27 augustus 2021 (hierna: de Dublinuitspraak) zijn beroep in de Dublinprocedure ongegrond heeft verklaard en daarbij heeft geoordeeld dat zijn beroepsgronden tegen de leeftijdsregistratie niet slagen (NL21.8483). De vraag is of deze rechtbank zich in deze procedure opnieuw mag uitlaten over deze gronden die grotendeels overeenkomen met de gronden in de Dublinprocedure en of het gezag van gewijzigde van de Dublinuitspraak dit verhindert.
16. De rechtbank overweegt dat het gezag van gewijsde van een in rechte vaststaande uitspraak betekent dat de rechtbank in een vervolgprocedure tussen dezelfde partijen en binnen dezelfde rechtsbetrekking in beginsel dient uit te gaan van de juistheid van die uitspraak, waarin beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud worden verworpen. Dit uitgangspunt geldt echter (onder meer) niet indien het vervolggeschil een ander besluit tussen dezelfde partijen betreft, ook al is er op zichzelf wel verwantschap tussen die besluiten (zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 20 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7576). Dat is aan de orde als het in wezen een andere rechtsbetrekking betreft. Ook geldt voornoemd uitgangspunt – kort samengevat – niet indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
17. De rechtbank overweegt dat, zoals ook is gesteld door eiser, eiser wel hoger beroep heeft ingesteld tegen de Dublinuitspraak en daarbij nadrukkelijk grieven heeft aangevoerd over de leeftijdregistratie. Dit hoger beroep is echter ingetrokken, dit juist nu verweerder het besluit had ingetrokken vanwege het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn in het kader van Dublin. Het kan eiser naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet worden tegengeworpen dat hij zijn rechtsmiddel heeft ingetrokken, omdat hij bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een niet-ontvankelijkverklaring op zijn hoger beroep zou hebben ontvangen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2019 met nummer 201900012/1/V3, waarin is geoordeeld dat het betoog over leeftijd dient plaats te vinden in de nationale procedure en dus geen procesbelang oplevert in het Dublingeding. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank bijzondere omstandigheden om niet uit te gaan van het gezag van gewijsde van de Dublinuitspraak. Indien de rechtbank hierover in deze procedure namelijk anders zou oordelen zou er immers geen rechtsgang zijn waarin eiser kan klagen over het vermeende onjuiste oordeel van de rechtbank in de Dublinuitspraak.
18. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het Dublingeschil in essentie een andere rechtsbetrekking is tussen partijen, dan het besluit in de materiële asielprocedure. In het eerste geschil gaat het immers primair om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is en in het andere geschil gaat het om de vraag welke waarborgen, rechten en voorzieningen gelden voor de betrokkene vanwege zijn gestelde minderjarige leeftijd. Ondanks de verwantschap tussen deze rechtsbetrekkingen is het hier aan de orde zijnde inhoudelijke asielbesluit materieel een andere rechtsbetrekking tussen partijen.
19. Op grond van voorgaande overwegingen acht de rechtbank zich niet gebonden aan het gezag van gewijsde van de Dublinuitspraak en zal zij in het hiernavolgende overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden.
Inhoudelijk geschil
20. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of eisers verklaringen over zijn leeftijd niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 2003, wat betekent dat hij minderjarig zou zijn; althans ten tijde van de ingediende asielaanvraag. Volgens verweerder moet eiser worden aangemerkt als minderjarige vreemdeling, omdat hij in Italië geregistreerd staat met de geboortedatum [geboortedatum] 1999.
21. De rechtbank overweegt allereerst dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraken van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:653 en 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1165, volgt dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanuit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de betrokkene is om aannemelijk te maken dat de registratie aldaar niet juist is. Uit diezelfde vaste rechtspraak van de Afdeling volgt voorts dat informatie uit één andere lidstaat waaruit blijkt dat de betrokkene meerderjarig is, volstaat om de betrokkene ook in Nederland meerderjarig te verklaren.
22. Eiser heeft betoogd dat verweerder, in weerwil van de bovengenoemde rechtspraak, in deze context niet van het interstatelijk vertrouwen mag uitgaan, kort weergegeven omdat leeftijdregistratie geen Unierechtelijke verplichting is en daardoor niet genormeerd wordt. Omdat Italië niet handelt ter uitvoering van Unierechtelijke verplichtingen geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet, aldus eiser.
23. Dit betoog volgt de rechtbank niet. Uit artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) volgt dat lidstaten elkaar vertrouwen op het nakomen van Unierechtelijke verplichtingen. De reikwijdte van dit beginsel van wederzijds vertrouwen kan naar het oordeel van de rechtbank niet zo nauw worden opgevat, dat daaronder enkel moeten worden begrepen expliciet genormeerde verplichtingen in het Unierecht. Door het Unierechtelijke asielrecht, zoals neergelegd in het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem (GEAS), uit te voeren, zijn lidstaten gehouden de procedures conform het Unierecht in te richten. Evident is dat voor een zorgvuldige asielprocedure is vereist dat deugdelijk onderzoek moet worden gedaan naar de leeftijd van een belanghebbende. Voorts gelden er, vanwege het Unierecht, andere waarborgen als het gaat om minderjarigen. In het Unierecht zijn bovendien zorgvuldigheidsnormen opgenomen omtrent de vaststelling van minderjarigheid, te weten de noodzaak tot het bieden van medisch onderzoek in dat kader (artikel 25, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn; richtlijn 2013/32/EU). Voor de toepasselijkheid van Unierechtelijke regels is de registratie aldus van evident belang. In die zin kan de feitelijke leeftijdsvaststelling door de lidstaat worden gezien als uitvoering van het Unierecht. Daarbij ziet de rechtbank niet in, zoals eiser nog ter zitting heeft aangevoerd, dat een onderscheid moet worden aangebracht tussen de leeftijdsvaststelling bij de enkele inreis en de leeftijdsvaststelling in de asielprocedure. Ook in het eerste geval is de vaststelling van minderjarigheid relevant, nu de lidstaat dan in de regel een onrechtmatig verblijvende derdelander op zijn grondgebied aantreft, en ook in dat kader waarborgen en rechten voor de minderjarige vreemdeling gelden in het geval deze lidstaat vreemdelingrechtelijke gevolgen wil verbinden aan dit aantreffen.
24. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van de in Italië geregistreerde geboortedatum. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht en geen invulling gegeven aan zijn samenwerkingsverplichting. Eiser vindt dat de registratie in Italië onzorgvuldig en zonder daadwerkelijk onderzoek is geweest. Eiser stelt dat in Italië geen documenten zijn gebruikt bij de leeftijdregistratie en dat geen leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden. Ter onderbouwing van de onzorgvuldige registraties in Italië wijst eiser op het recente arrest (ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUDO00579717) van 21 juli 2022
Darboevan het EHRM. Het onzorgvuldige onderzoek blijkt ook uit de signalering van Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACVZ), met titel ‘Nadeel van de twijfel’, van november 2020. Bovendien zijn er in Italië twee geboortedata geregistreerd, wat per definitie onzorgvuldigheid met zich meebrengt. Eiser heeft verder een doopakte ingebracht ter onderbouwing van de gestelde geboortedatum. Eiser wijst verder op de Kamerbrief (datum 24 juni 2019) van de voormalig staatssecretaris waaruit volgt dat verweerder in principe nader onderzoek verricht naar de wijze waarop de geregistreerde geboortedatum in de andere lidstaat tot stand is gekomen. Dit is hier niet gebeurd. Verweerder heeft vervolgens ten onrechte zelf geen leeftijdsonderzoek gedaan. Dit terwijl eiser voldoet aan de voorwaarden uit dit beleid. Eiser verkeert in een onmogelijke bewijspositie. Voor minderjarigen in Eritrea is het aanleveren van identificerende documenten onmogelijk, waarbij eiser wijst op het Algemeen Ambtsbericht Eritrea. Niet benoemd is welke identificerende documenten van hem nog kunnen worden verwacht. Eiser heeft een plausibele verklaring gegeven voor het ontbreken van stukken. Eiser wijst op het beleid van verweerder waarin geregeld is wanneer het ontbreken van documenten niet verwijtbaar is. Ook wijst eiser op nareisrechtspraak waaruit volgt dat in Eritrea officiële documenten veelal moeilijk of niet te verkrijgen zijn. Eiser wijst in dit kader voorts op voornoemde signalering van het ACVZ. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten navraag te doen bij eiser over het ontbreken van documenten. Eiser heeft verder concreet aangegeven waarom hij geen schoolpassen heeft gehad. Eiser dient al met al het voordeel van de twijfel te worden gegund. Verweerder handelt in strijd met de door het Unierecht beschermde belangen van het kind en de geregelde mogelijkheid om bij twijfel over de leeftijd een medisch onderzoek te laten plaatsvinden. Eiser heeft tot slot gewezen op de omstandigheid dat het onderwerp van leeftijdregistratie momenteel een actueel, belangrijk onderwerp van discussie is en dat de Afdeling binnenkort uitspraak zal doen in zaken waarin om nadere informatie van verweerder is gevraagd.
25. Over dit betoog oordeelt de rechtbank als volgt.
26. Uit de in rechtsoverweging 21 genoemde jurisprudentie volgt dat het in beginsel vervolgens op weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat de registratie waar verweerder vanuit wenst te gaan niet klopt. Daarbij merkt de rechtbank op dat, ook indien eiser in dit kader niet volledig aan zijn bewijs(voerings)last heeft voldaan, er wel aanknopingspunten kunnen zijn voor het oordeel dat hij in elk geval twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de registratie. De rechtbank overweegt dat er onder omstandigheden vervolgens een nadere onderzoeksplicht voor verweerder kan ontstaan. Die omstandigheden kunnen volgens de rechtbank bijvoorbeeld zijn gelegen in de eigen inspanningen van de vreemdeling en eventuele bewijsnood aan zijn kant, de (niet of minder evidente) uitkomsten van de schouw, in het oog springende onduidelijkheden ten aanzien van meerdere Eurodacregistraties, een plausibele verklaring van de vreemdeling omtrent de registratie en algemene informatie omtrent de situatie in een lidstaat met leeftijdregistratie. Mede gelet op de door het EHRM in het ook door eiser aangehaalde arrest
Darboevan 21 juli 2022 aanvaarde ‘presumptie van minderjarigheid’ in geval van iemand die stelt minderjarig te zijn, en de gevolgen voor de vreemdeling van het te prompt aannemen van meerderjarigheid, luistert deze verplichting tot nader onderzoek naar het oordeel van de rechtbank nauw en dient verweerder dit in acht te nemen om te komen tot een zorgvuldige voorbereiding van zijn besluitvorming.
27. In het kader van het voorgaande wijst de rechtbank ook op jurisprudentie van de Afdeling waaruit volgt dat dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet zo ver strekt dat verweerder op grond daarvan verplicht is van de geregistreerde gegevens uit te gaan in de gevallen, waarin hij nader onderzoek naar die gegevens aangewezen acht (uitspraken van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1408 en van 26 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2586).
28. De rechtbank overweegt dat niet valt in te zien dat verweerder in dit geval geen nader onderzoek heeft verricht omtrent de (wijze van vaststelling) van de in Italië gedane leeftijdregistratie. Voor dat onderzoek bestond immers aanleiding. In Italië zijn twee geboortedata van eiser geregistreerd, te weten [geboortedatum] 1999 en [geboortedatum] 2001. Verweerder heeft bij zijn onderzoeksvraag op grond van artikel 34 van de Dublinverordening uitgebreide vragen gesteld over onder meer de wijze van totstandkoming van de registraties en of daarbij documenten zijn gebruikt (zie rechtsoverweging 5). De Italiaanse autoriteiten hebben tweemaal summier gereageerd (zie rechtsoverweging 6 en 8) en onvolledig antwoord gegeven. Alleen al uit de door verweerder zelf gestelde vragen kan worden afgeleid dat hij deze informatie van belang vond in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit. Het valt daarom niet in te zien waarom verweerder geen nader onderzoek heeft verricht toen deze informatie van de autoriteiten uitbleef, te meer nu de Italiaanse autoriteiten in hun reacties wel een opening hebben geboden om nadere informatie uit dossier. Daarbij komt dat uit verweerders eigen Werkinstructie 2018/19 volgt dat verweerder in dit soort gevallen, waarin door de lidstaat geen duidelijk antwoord gegeven wordt, nader vervolgonderzoek doet (pag. 4). Het valt, zoals eiser betoogt, eveneens niet in te zien dat verweerder in weerwil van zijn eigen Kamerbrief (beantwoording Kamervragen van 24 juni 2019) over Eritrese asielverzoekers in dit geval geen nader onderzoek heeft verricht op welke wijze de geregistreerde leeftijd precies heeft plaatsgevonden (zie pagina 3 van deze brief).
29. Hierbij komt dat eiser een plausibele verklaring heeft gegeven voor in elk geval een van de leeftijdsregistraties in Italië. Hij heeft immers verklaard dat hij bij de registratie bij aankomst geen tolk in zijn taal had gekregen, maar een tolk Arabisch. Hij kon deze tolk niet verstaan. Verweerder heeft deze stelling van eiser niet uitdrukkelijk betwist. Bovendien vindt deze stelling steun in het door eiser aangehaalde rapport van de ACVZ. Op pagina 54 van dit rapport wordt uitdrukkelijk ingegaan op het probleem dat regelmatig geen gekwalificeerde tolken in de betreffende taal aanwezig is in Italië. Verweerder heeft geen stukken ingebracht die wijzen op het tegendeel. Meer in het algemeen heeft eiser onderbouwd verwezen naar de door hem gestelde onzorgvuldige wijze van leeftijdregistratie in Italië, door te verwijzen naar het genoemde arrest van het EHRM alsmede het rapport van het ACVZ, terwijl verweerder geen nadere algemene informatie heeft ingebracht waaruit evident andere conclusies kunnen worden getrokken.
30. Eisers beroep op bewijsnood, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling over nareiszaken van Eritrese vreemdelingen en opnieuw het rapport van het ACVZ, komt de rechtbank tenslotte niet onaannemelijk voor. Verweerder heeft ter zitting bovendien erkend dat identificerende documenten voor Eritreeërs (erg) moeilijk of niet te verkrijgen zijn. Eiser heeft dan ook terecht aangevoerd dat niet goed valt in te zien welke identificerende documenten hij nog zou kunnen inbrengen.
31. Onder de aan de orde zijnde omstandigheden heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten voor twijfel ingebracht, waardoor op verweerder de verplichting rustte om nader onderzoek te doen naar de (wijze van) leeftijdsregistratie in Italië en zo nodig zelf nader leeftijdsonderzoek te doen. Door dit na te laten heeft verweerder zijn besluit onzorgvuldig voorbereid. Eisers beroepsgrond slaagt.
Conclusie en afdoening geschil
32. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit, voor zover daarbij is uitgegaan van de geboortedatum [geboortedatum] 1999, wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak finaal te beslechten omdat verweerder nader onderzoek moet doen naar de leeftijd van eiser. De rechtbank bepaalt dat verweerder zijn nieuwe besluit op dit punt uiterlijk binnen zes weken na deze uitspraak moet nemen.
33. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser. Deze kosten worden begroot op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,00 per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij is uitgegaan van de geboortedatum [geboortedatum] 1999;
-bepaalt dat verweerder binnen zes weken na deze uitspraak op dit punt opnieuw een besluit moet nemen;
Veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.M. Groenendijk, rechter, in aanwezigheid van mr.M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 6 december 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.