ECLI:NL:RBDHA:2024:1018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL24.1546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring op 19 januari 2024 had opgeheven, maar dat dit niet betekende dat het beroep gegrond was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de maatregel terecht had opgelegd, omdat er onvoldoende zekerheid bestond over de identiteit en nationaliteit van eiser, die geen geldig identiteitsdocument had overgelegd. Eiser had ook niet aannemelijk gemaakt dat hij op de juiste wijze Nederland was binnengekomen en had zich onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. De rechtbank concludeerde dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om de bewaring te rechtvaardigen. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1546

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 op en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 19 januari 2024 opgeheven.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (a-grond), van de Vw 2000. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. De staatssecretaris stelt in de maatregel van bewaring terecht dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser omdat hij geen enkel geldig document ter staving van die identiteit en nationaliteit heeft overgelegd. De stelling van eiser dat de bewaring niet noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn nationaliteit en identiteit omdat hij reeds zijn juiste personalia heeft doorgegeven wordt door de rechtbank niet gevolgd.
Gronden
4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3f, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
4.1.
Immers, eiser heeft nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning niet aannemelijk kunnen maken dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en heeft bovendien verklaard dat dit niet het geval is (3a). Eiser heeft daarnaast niet voldaan aan de voor hem geldende verplichting zoals neergelegd in artikel 4.39 van het Vreemdelingenbesluit (3b) en reeds een terugkeerbesluit ontvangen op 11 augustus 2023 en daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg gegeven (3c). Ook heeft eiser nooit concrete acties ter bevordering van het vaststellen van zijn identiteit ondernomen (3d) en heeft eiser verklaard zijn paspoort te hebben verscheurd (3f). Dat eiser inmiddels stelt dat hij zijn paspoort toch niet verscheurd heeft leidt niet tot het oordeel dat de staatssecretaris deze grond niet langer aan de maatregel ten grondslag kan leggen.
4.2.
Betreffende de lichte gronden 4c en 4d oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd nu eiser niet staat ingeschreven in het BRP, niet aannemelijk heeft gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben (4c) en hij te kennen heeft gegeven niet te beschikken over middelen van bestaan (4d). De staatssecretaris heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Hieruit volgt eveneens dat de staatssecretaris geen aanleiding om een lichter middel op te leggen heeft hoeven zien in de stelling van eiser dat hij zich aan een meldplicht wil houden en dat hij bij familie in Haarlem kan verblijven.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken heeft bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij en dat er eventueel specialistische zorg beschikbaar is.
5.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674).
Voortvarendheid
6. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000 moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen (zie de uitspraak van de ABRvS van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156). De rechtbank is niet gebleken dat dit niet het geval is.
Zicht op uitzetting
7. De beroepsgronden waarin eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije of Marokko is, slagen niet. De ABRvS heeft in de uitspraak van 6 juni 2016,
ECLI:NL:RVS:2016:1552 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@104234/201600206-1-v3/), al overwogen dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.