ECLI:NL:RBDHA:2024:10164
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op mvv-aanvraag voor gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.M. Suurmeijer, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van gezinshereniging. De aanvraag is op 1 februari 2023 ingediend en door de staatssecretaris op 10 februari 2023 ontvangen. De staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 11 augustus 2023 viel. Eiser heeft de staatssecretaris op 27 september 2023 in gebreke gesteld, waarna het beroep op 14 februari 2024 is ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, in plaats van de gebruikelijke termijn van twee weken, omdat het hier gaat om een bijzonder geval van gezinshereniging. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en stelt dat de termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 28 juni 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.