ECLI:NL:RBDHA:2024:1007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
22/6687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland van activiste voor vrouwenrechten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een activiste voor vrouwenrechten uit Afghanistan, tegen de afwijzing van haar verzoek om overbrenging naar Nederland. De afwijzing vond plaats in een brief van de minister van Buitenlandse Zaken op 15 november 2021. Eiseres stelde dat de minister een te beperkte interpretatie heeft gegeven aan de motie Belhaj, die bedoeld was om bepaalde groepen te faciliteren in hun overkomst naar Nederland. De rechtbank constateert dat de motie Belhaj gekoppeld was aan de acute evacuatiefase, die eindigde op 26 augustus 2021, en dat de motie niet meer onverkort van toepassing is. Eiseres valt niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen, en de rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet voor evacuatie in aanmerking komt. De rechtbank wijst erop dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat de minister voldoende informatie had om tot zijn besluit te komen. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de minister niet verplicht is om eiseres over te brengen naar Nederland. Tevens wordt een proceskostenvergoeding toegekend aan eiseres, omdat zij terecht beroep heeft ingesteld. De rechtbank behandelt de zaak als samenhangend met andere zaken, wat leidt tot een proceskostenvergoeding van € 262,50 voor eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit Afghanistan, eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek met de brief van 15 november 2021 afgewezen. Met het besluit van 8 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard, omdat de afwijzing geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Met het besluit van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 8 februari 2022 ingetrokken en de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. [1]
1.3.
Eiseres heeft op 29 januari 2023 aanvullende gronden ingediend.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft gesteld dat verweerder is uitgegaan van een te beperkte interpretatie van de motie Belhaj. Als activiste voor vrouwenrechten, direct verbonden aan een Nederlands studiefonds, valt zij onder letter en de geest van de genoemde motie. Ook stelt zij dat het bezwaar niet kennelijk-ongegrond kon worden afgedaan en dat ten onrechte is afgezien van het horen in bezwaar. Eiseres heeft aan haar voornemen meer gronden in te dienen geen gevolg gegeven.
3. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 22 februari 2023 [2] was de motie Belhaj gekoppeld aan de acute evacuatiefase en is de motie niet meer onverkort in werking sinds de beëindiging van de evacuatiefase op 26 augustus 2021. Daarop is alleen een uitzondering gemaakt voor de personen die reeds waren opgeroepen voor evacuatie in het kader van die motie. In de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief) staat dat het daarbij alleen gaat om diegenen die tijdens de acute evacuatiefase niet konden worden geëvacueerd, terwijl ze daarvoor wel waren opgeroepen. In de Kamerbrief heeft verweerder daarnaast een speciale voorziening willen treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is buiten redelijke twijfel dat verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiseres niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt. Het is een beleidskeuze van het kabinet geweest om voor de twee in de Kamerbrief genoemde groepen een speciale voorziening te treffen. Deze beleidskeuze kan in rechte slechts terughoudend worden getoetst. Eiseres heeft ook niet gesteld dat zij voor evacuatie is opgeroepen, of dat zij onder een van de twee bijzondere groepen valt.
5. De rechtbank is ook van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres niet voldoet aan de criteria

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiseres over te brengen naar Nederland.
7. Bij besluit van 8 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 14 september 2022 heeft de Afdeling in een soortgelijke zaak geoordeeld dat een beslissing op een verzoek om overbrenging een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. [3] Verweerder heeft naar aanleiding daarvan het besluit van 8 februari 2022 ingetrokken en een nieuw besluit op bezwaar genomen. Nu eiseres gelet daarop terecht beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenvergoeding toe te kennen.
8. De rechtbank ziet aanleiding om de zaken (SGR 22/6687, SGR 22/6695,
SGR 22/6696, SGR 22/6700 en SGR 22/6950) aan te merken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). De beroepen van eisers zijn gelijktijdig door de bestuursrechter behandeld, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, van wie de werkzaamheden in elk van de zaken identiek waren. De beroepsgronden zagen in elke zaak op dezelfde rechtsvraag en waren gelijkluidend.
9. Volgens de Bijlage bij het Bpb, onder C2, wordt voor vier of meer samenhangende zaken een wegingsfactor van 1,5 toegepast. De vergoeding wordt met toepassing van het Bpb vastgesteld op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,-, bij een wegingsfactor van 1,5). Dit bedrag dient te worden gedeeld door het totaal aantal samenhangende zaken
(€ 1.312,50 ÷ 5), zodat de proceskostenvergoeding voor iedere zaak € 262,50 bedraagt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19 van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit.