ECLI:NL:RBDHA:2024:10068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
NL22.10260, 22.10262, 22.10264 en 22.10265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake intrekking asielvergunning gezin uit Iran wegens verstrekken onjuiste gegevens

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt de intrekking van de asielvergunningen van een gezin uit Iran behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 6 mei 2022 besloten de asielvergunningen van de eiseressen in te trekken, omdat zij onjuiste gegevens zouden hebben verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De eiseressen, die als vluchtelingen waren erkend, hebben hun vergunningen gekregen op basis van een relaas dat deels door een juridisch adviseur was aangeleverd. Deze adviseur is later veroordeeld voor het verstrekken van valse informatie aan asielzoekers. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet voldoende heeft aangetoond dat het gehele relaas van de eiseressen is gekocht en dat de intrekking van de vergunningen niet in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om de gebreken in de besluiten te herstellen en moet binnen twaalf weken met een reactie komen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij besluiten die de rechten van asielzoekers raken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.10260, NL22.10262, NL22.10264 en NL22.10265

tussenuitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres 1,

V-nummer: [nummer] ,
[eiser], eiser,
V-nummer: [nummer] ,
[eiseres 2], eiseres 2,
V-nummer: [nummer] ,
[eiseres 3], eiseres 3,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigden: mr. J.V. de Kort en mr. R.S. Venema).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingesteld tegen besluiten van 6 mei 2022. Eisers zijn afkomstig uit Iran. Eiseres 1 en eiser zijn de ouders van eiseres 2 en eiseres 3.
Met de besluiten van 6 mei 2022 heeft de staatssecretaris de asielvergunningen voor bepaalde tijd ingetrokken die aan eisers waren verleend.
Eiseressen hebben die vergunningen gekregen omdat zij waren erkend als vluchteling. [1] Hun vergunning is ingetrokken met terugwerkende kracht tot 7 augustus 2017, de datum waarop zij hun asielaanvragen hebben ingediend. Eiser is later naar Nederland gekomen, met een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), en heeft in Nederland een zogenaamde nareisvergunning [2] gekregen. Deze vergunning is ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 maart 2018, de datum waarop de mvv is verleend.
Naast de intrekking van de vergunning heeft de staatssecretaris in deze besluiten ook beslist dat eisers niet in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning. Over eiseressen is beslist dat zij Nederland direct moeten verlaten en dat aan hen een inreisverbod wordt opgelegd voor de duur van twee jaar. Eiser moet Nederland binnen vier weken verlaten.
Met de brief van 9 februari 2024 heeft de staatssecretaris de besluiten van 6 mei 2022 aangevuld. Eisers hebben daarop gereageerd.
Op 26 april 2024 heeft de staatssecretaris gereageerd op vragen die de rechtbank heeft gesteld.
Op 3 mei 2024 heeft de staatssecretaris een verweerschrift ingediend en eisers hebben daarop gereageerd.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Op zitting is de heer D. van Veen, voorganger bij de Protestantse wijkgemeente De Veste in Gouda, als getuige gehoord.

De besluiten van 6 mei 2022 en de aanvulling van 9 februari 2024

Ten aanzien van eiseressen
De staatssecretaris heeft de asielvergunningen voor bepaalde tijd ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, omdat eiseressen onjuiste gegevens hebben verstrekt. Op 14 juli 2020 is een uit Iran afkomstige en in Nederland woonachtige en werkzame juridisch adviseur veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden omdat hij - kort gezegd - delen van asielverhalen heeft verzonnen of aangedikt, deze heeft verkocht en de kopers heeft geïnstrueerd hoe deze verhalen te gebruiken met als doel een asielvergunning te verkrijgen. [3] Deze veroordeling heeft in hoger beroep standgehouden. Eiseressen hebben van de diensten van deze juridisch adviseur gebruik gemaakt. Daarom acht de staatssecretaris de gestelde afvalligheid en bekering niet langer geloofwaardig en is de vergunning verkregen op grond van een gekocht en ingestudeerd asielrelaas.
Vervolgens heeft de staatssecretaris beoordeeld of het intrekken van de asielvergunningen en de uitzetting naar Iran in strijd is met internationale verdragen of verplichtingen. De staatssecretaris meent van niet. Omdat onjuiste informatie over de geloofsovertuiging is verstrekt dan wel het asielrelaas is gekocht en ingestudeerd, is er geen enkele aanwijzing om te concluderen dat bij terugkeer van eiseressen in Iran een actuele schending van het Vluchtelingenverdrag ontstaat. De staatssecretaris vindt niet aannemelijk dat eiseressen afvalligheid wordt toegedicht. Ook is niet gebleken van persoonlijke feiten of omstandigheden op grond waarvan het aannemelijk is dat eiseressen in het geval van terugkeer een reëel risico op ernstige schade lopen. Daarbij is essentieel dat wat eiseressen stellen te hebben meegemaakt in het land van herkomst niet langer geloofwaardig wordt geacht. Na beoordeling van het risico bij terugkeer op luchthaven van Teheran, volgens de drie stappen van Informatiebericht 2023/35, concludeert de staatssecretaris dat dat risico er niet is voor eiseressen.
Over artikel 8 van het EVRM stelt de staatssecretaris dat van familieleven weliswaar sprake is maar dat intrekking van de vergunning geen strijd met dit artikel oplevert. Voor alle eisers geldt immers dat zij niet in Nederland mogen blijven en gezamenlijk naar Iran kunnen terugkeren. Wel is sprake van inbreuk op het recht op privéleven maar die inbreuk is gerechtvaardigd omdat de belangenafweging die in dit kader is gemaakt in het nadeel van eiseressen uitvalt. Eiseressen wisten, of hadden kunnen weten, dat privéleven dat is opgebouwd na het verstrekken van onjuiste gegevens, een onzekere basis had, wat in het nadeel van eiseressen weegt. Omdat eisers onjuiste gegevens hebben verstrekt, moeten zij Nederland onmiddellijk verlaten. [4]
Ten aanzien van eiser
De staatssecretaris heeft de asielvergunning voor bepaalde tijd ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw omdat de grond voor verlening is komen te vervallen. De asielvergunning is destijds aan eiser verleend op basis van de vergunningverlening aan eiseressen en was in die zin afgeleid van hun vergunning. Een grond voor verlening van een zelfstandige vergunning bestond toen niet. Omdat de vergunningen van eiseressen worden ingetrokken, wordt de vergunning van eiser ook ingetrokken.
De staatssecretaris heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het intrekken van de asielvergunning en de uitzetting naar Iran niet in strijd is met internationale verdragen of verplichtingen. Daartoe heeft de staatssecretaris enerzijds verwezen naar wat over de relazen van eiseressen is overwogen en zich anderzijds op het standpunt gesteld dat er geen individuele aanleiding is om te concluderen dat terugkeer naar het land van herkomst voor eiser leidt tot vrees voor vervolging of ernstige schade. Eiser heeft verklaard dat hij niet is bekeerd tot het christendom en dat hij ook nooit problemen met de Iraanse autoriteiten heeft gehad. Eiser loopt geen risico bij terugkeer op de luchthaven van Teheran.
Het standpunt van de staatssecretaris over artikel 8 van het EVRM komt in grote lijnen overeen met het standpunt zoals dat bij eiseressen is ingenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt – kort gezegd – of de besluiten in stand kunnen blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank zal daarbij eerst de besluiten van eiseressen bespreken en dan het besluit van eiser. Vanwege de afhankelijkheid tussen deze besluiten zal het oordeel over het besluit van eiser namelijk voor een groot deel afhangen van het oordeel over de besluiten van eiseressen.
2. De rechtbank is van oordeel dat de besluiten van eiseressen onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Over het verstrekken van onjuiste gegevens

3. Voor intrekking van een asielvergunning zoals eiseressen die hebben gehad gelden de volgende regels.
3.1
De verlening van de vluchtelingenstatus valt in het systeem van de Vw samen met de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Dat is zo omdat de definitie van het begrip "vluchteling" in artikel 2, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn nagenoeg gelijkluidend is aan het begrip 'verdragsvluchteling' in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [5]
3.2
Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, voor zover hier van belang,
kande asielvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid. In artikel 3.105d, eerste lid, van het Vb [6] staat dat deze verblijfsvergunning
wordtingetrokken als sprake is van de situatie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a dan wel c, van de Wet.
3.3
Als de staatsecretaris een asielvergunning op deze grond wil intrekken moet hij aannemelijk maken dat deze intrekkingsgrond zich voordoet. Voldoet de staatssecretaris aan deze bewijslast, dan is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de staatssecretaris geleverde bewijs te weerleggen. [7]
3.4
Voor de beantwoording van de vraag of tot intrekking op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens, kan worden overgegaan, is bepalend of bij bekendheid met de juiste gegevens de ingetrokken vergunning zou zijn verleend. [8]
3.5
Artikel 14, derde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn [9] laat lidstaten geen ruimte om af te zien van intrekking van de vluchtelingenstatus als een vreemdeling voldoet aan een in die bepaling opgenomen vereiste voor intrekking. Voor intrekking in het kader van artikel 14, derde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn is echter niet vereist dat een vreemdeling verwijtbaar gegevens heeft achtergehouden. Wel is vereist dat het verkeerd weergeven of achterhouden van feiten, of het verstrekken van valse documenten doorslaggevend is geweest voor verlening van de vluchtelingenstatus. Als aan dat vereiste is voldaan, moet de staatssecretaris de vluchtelingenstatus intrekken. De bevoegdheidsaanwending in artikel 14, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn is namelijk dwingend van aard. Dan is er dus geen ruimte voor een nadere evenredigheidsbeoordeling in het concrete geval, ook niet op basis van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. [10]
3.6
Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw moet in het licht van artikel 14, derde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn, dus zo worden gelezen dat de staatssecretaris een verblijfsvergunning asiel moet intrekken als bekendheid met de juiste of volledige gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zou hebben geleid. [11] De vraag of desondanks ruimte is voor een evenredigheidsbeoordeling komt hieronder aan de orde.
4. De rechtbank leidt uit de besluiten af dat het primaire standpunt van de staatssecretaris is dat er aan de vereisten van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw is voldaan omdat het gehele relaas is gekocht is. De rechtbank wijst in dit verband op pagina 2 van het bestreden besluit van eiseres 1. In de besluiten van eiseressen 2 en 3 komt een vergelijkbare passage voor.
5. Eiseressen hebben dit bestreden. Zij stellen dat een onderdeel van het relaas inderdaad is verzonnen (op advies van de juridisch adviseur), maar dat de kern van het relaas, namelijk hun afvalligheid van de islam en bekering tot het christendom, waar is en dat er onvoldoende bewijs is dat het gehele relaas is gekocht.
6. Gelet op wat in rechtsoverweging 3.3 is overwogen, is het aan de staatssecretaris om aannemelijk te maken dat het gehele asielrelaas is gekocht, nu dat zijn primaire standpunt is. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris daar niet in is geslaagd. Uit de voornemens, de bestreden besluiten, het verweerschrift en wat op zitting is besproken, leidt de rechtbank af dat het standpunt van de staatssecretaris dat het gehele asielrelaas is gekocht steunt op het contract dat eiseressen met de juridisch adviseur hebben gesloten, het vonnis van 14 juli 2020, het moment waarop eiseressen zich hebben aangemeld om een asielaanvraag in te dienen, de tapverslagen van telefoongesprekken die tussen eiseressen en de juridisch adviseur zijn gevoerd, de verhoren van eiseressen door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en op de gehoren die eiseressen zijn afgenomen in het kader van de intrekking van de asielvergunningen. Maar in geen van deze stukken bevinden zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten voor het standpunt dat het
gehelerelaas is gekocht. In het contract staat nergens dat onderdeel van de overeenkomst is het leveren van een volledig, door de juridisch adviseur opgesteld, asielrelaas. Ook in het vonnis staat niet dat de juridische adviseur aan eiseressen een volledig asielrelaas heeft verkocht. Uit de tapverslagen die in het dossier zijn opgenomen volgt weliswaar dat er afstemming heeft plaatsgevonden tussen de juridisch adviseur en eiseressen over onderdelen van het relaas, maar dat het gehele relaas zou zijn gekocht, kan daaruit niet worden afgeleid. Dat volgt evenmin uit de verhoren door de KMar en de gehoren die eiseressen door de staatssecretaris zijn afgenomen. Daarin betogen zij immers steeds dat een onderdeel van het relaas, namelijk de inval in hun woning in Iran in augustus 2017, weliswaar is verzonnen, maar dat de kern van het relaas, hun afvalligheid van de islam en bekering tot het christendom, waar is (wat daar ook van zij). Omdat het primaire standpunt van staatssecretaris daarmee onvoldoende is gemotiveerd, kan het geen standhouden.
7. De staatssecretaris heeft echter ook een subsidiair standpunt ingenomen. Dat subsidiaire standpunt blijkt niet duidelijk uit de besluiten. Door wat in het verweerschrift naar voren is gebracht [12] en wat de staatssecretaris daarover op zitting nog heeft toegelicht, begrijpt de rechtbank dit standpunt zo, dat uit vijf subonderdelen volgt dat eiseressen onjuiste gegevens hebben verstrekt die zien op essentiële onderdelen van het relaas. Deze essentiële onderdelen zijn de gestelde bekering/afvalligheid en de inval in de woning van eisers als incident waarop de vrees voor terugkeer is gebaseerd. Die vijf subonderdelen zijn:
Het contract dat eiseressen met de juridisch adviseur hebben afgesloten, de betalingen die in dat verband zijn gedaan en de gelijkenissen tussen zijn algemene werkwijze en de aanvraagprocedure in 2017;
Het moment waarop eiseressen zich hebben aangemeld voor de asielprocedure;
De uitgeluisterde telefoongesprekken tussen eiseressen en de juridisch adviseur;
Wat eiseressen en de juridisch adviseur hebben verklaard tegenover de KMar;
Wat eiseressen hebben verklaard tijdens de intrekkingsgehoren.
Omdat die onjuiste gegevens zien op essentiële onderdelen van het relaas zijn ze volgens de staatssecretaris doorslaggevend geweest voor vergunningverlening.
8. Eiseressen hebben zich op het standpunt gesteld dat zij niet op essentiële onderdelen onjuiste gegevens hebben verstrekt. Het is juist dat de inval is verzonnen, maar de rest van het relaas is waar. Er is onvoldoende bewijs dat eiseressen ook alles dat de juridisch adviseur hen heeft voorgehouden hebben gebruikt in hun procedure. Eiseressen stellen dat de staatssecretaris een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling had moeten maken van de rest van het relaas aan de hand van Werkinstructie (WI) 2022/3.
9. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inval en de gestelde bekering/afvalligheid essentiële onderdelen in het relaas van eiseressen zijn. De gestelde bekering/afvalligheid zou immers op zichzelf in beginsel al voldoende kunnen zijn om een gegronde vrees voor vervolging aannemelijk te achten, gelet op de situatie in het land van herkomst. De inval is door eiseressen naar voren gebracht als de reden waarom zij vrezen bij terugkeer naar Iran problemen te zullen krijgen en vormde de directe aanleiding om een asielaanvraag in te dienen.
9.1
De vraag is vervolgens of de staatssecretaris zich ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseressen over beide essentiële onderdelen onjuiste gegevens hebben verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat die vraag bevestigend kan worden beantwoord en licht dat antwoord als volgt toe.
9.2
Het is niet in geschil dat eiseres 1 op 24 juli 2017 een contract heeft gesloten met de juridisch adviseur. In het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 december 2023 is bewezenverklaard dat de juridisch adviseur uit winstbejag eiseressen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, en hun daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft.
9.3
Wat betreft de inval in hun woning in Iran is niet in geschil dat deze in het geheel niet heeft plaatsgevonden. Eiseressen hebben zelf verklaard dat dit is verzonnen, op advies van de juridisch adviseur. Het staat daarom vast dat eiseressen over dit essentiële onderdeel van het relaas onjuiste gegevens hebben verstrekt.
9.4
Verder blijkt uit de tapverslagen dat over de gestelde afvalligheid en de bekering tussen eiseressen en de juridische adviseur afstemming heeft plaatsgevonden. Uit een tapverslag van een gesprek dat op 28 november 2017 is gevoerd tussen eiseres 1 en de juridisch adviseur volgt dat eiseres 1 een bepaald boek over de Islam op zijn aanraden heeft gelezen maar dit niet goed begrijpt. Door de juridisch adviseur wordt haar daarom verteld wat er in het boek staat, wat er wordt bedoeld en wat zij daarover moet zeggen. Uit hetzelfde tapverslag blijkt dat eiseres 1 is geïnstrueerd hoe ze tegenstrijdigheden kon herstellen die zijn ontstaan tussen de verklaringen van haar en haar dochters over het moment van bekering. Tijdens dat gesprek komt eiseres 2 ook aan de telefoon, wordt de ontstane tegenstrijdigheid besproken en wordt eiseres 2 verteld wat zij over het moment van bekeren moet vertellen en wat haar tot die bekering op dat moment heeft gebracht. Uit het tapverslag van een gesprek dat op 30 november 2017 is gevoerd tussen eiseres 1 en de juridisch adviseur blijkt dat de juridisch adviseur aan eiseres 1 heeft verteld wat zij moet verklaren over haar afvalligheid en over waarom zij zich van de islam heeft afgewend en dat ook haar beide dochters die argumenten kunnen gebruiken. Eiseres 1 geeft aan dat zij een en ander goed met de kinderen zal doornemen. Zij oppert verder om elementen te gebruiken van relazen die zij van andere personen heeft gehoord, maar dat wordt haar door de juridisch adviseur ontraden. Uit het tapverslag van 3 december 2017, van een gesprek tussen eiseres 3 en de juridisch adviseur, volgt dat is gesproken over het laten aansluiten van haar verhaal op dat van eiseres 1 en over de rol van de tante van eiseres 3 in hun bekeringsverhaal.
9.5
Tijdens het verhoor door de KMar heeft eiseres 1 verklaard dat de juridisch adviseur haar stukken heeft gegeven met informatie tegen de islam en met Koranverzen die tegen vrouwen gericht waren. [13] Eiseres 2 heeft tijdens haar verhoor bij de KMar [14] verklaard dat de juridisch adviseur heel veel geholpen heeft met betrekking tot het christelijk geloof, dat hij vragen stelde over het Nieuwe en Oude Testament, feestdagen, afkeer van de Islam, enzovoort, dat eiseressen antwoorden moesten geven en dat de juridisch adviseur verkeerde antwoorden corrigeerde. Ook heeft zij verklaard dat de juridisch adviseur hun notities gaf die zij mee naar huis namen om uit het hoofd te leren en dat zij op basis van die notities en op basis van andere aanwijzingen op de vragen die haar tijdens het nader gehoor in 2017 zijn gesteld heeft beantwoord. Ook eiseres 3 heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat, toen hun levensverhaal op papier stond, de juridisch adviseur dat verhaal heeft geordend, er zaken over de Islam aan heeft toegevoegd en eiseressen daar papieren van heeft gegeven.
9.6
De rechtbank is van oordeel dat uit deze verhoren van eiseressen en de tapverslagen voldoende blijkt dat zij ook over de bekering ingestudeerde en niet-authentieke verklaringen hebben afgelegd en daarmee onjuiste gegevens hebben verstrekt.
Uit deze verhoren en tapverslagen volgt namelijk dat zij informatie hebben gekregen over onderdelen waarover zij ook zijn bevraagd tijdens de asielgehoren in december 2017. Dat, zoals eiseressen stellen, zij niet alles wat hen door de juridisch adviseur is voorgehouden, ook tijdens de asielgehoren naar voren hebben gebracht en dat zij ook verklaringen hebben afgelegd die niet kunnen worden herleid tot de stukken waarnaar de staatssecretaris heeft verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. Allereerst is hierbij van belang dat dit hoe dan ook niet wegneemt dat eiseressen over dit essentiële onderdeel van het relaas onjuiste gegevens hebben verstrekt. Verder heeft eiseres 2 verklaard dat ze de juridisch adviseur meerdere keren hebben bezocht [15] en ook uit het arrest van het Gerechtshof volgt dat uit de agenda van de juridisch adviseur blijkt dat er vanaf 15 september 2017 meerdere afspraken zijn geweest met de familie. Het is niet duidelijk wat tijdens deze afspraken (nog meer) is besproken. Welke verklaringen wel of niet van de juridische adviseur zijn gekomen, is nu niet meer na te gaan. Dat komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiseressen. Zij hebben er immers voor gekozen om gebruik te maken van de diensten van deze juridisch adviseur en zijn adviezen en aanwijzingen te gebruiken tijdens de asielgehoren.
9.7
De rechtbank volgt eiseressen gelet op het voorgaande niet in hun stelling dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar de door hen afgelegde verklaringen waarvan uit het strafdossier niet blijkt dat die afkomstig zijn van de juridisch adviseur. Zoals gezegd is nu immers niet meer na te gaan wat wel en niet van de juridisch adviseur afkomstig is, terwijl er tegelijkertijd is gebleken dat eiseressen informatie hebben gekregen op onderdelen waarover zij zijn bevraagd.
De stelling van eiseressen dat uit het vonnis blijkt dat de juridische adviseur niet bij al zijn cliënten dezelfde werkwijze hanteerde en dat de staatssecretaris daar onvoldoende oog voor heeft gehad door bij zijn beoordeling te betrekken het algemene beeld van de werkwijze van de juridisch adviseur, leidt niet tot een andere conclusie. Ook al gebruikte de juridisch adviseur geen uniforme werkwijze, doet dat namelijk niet af aan wat hiervoor is overwogen.
10. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank gezien het voorgaande aan de bewijslast voldaan die op hem rust. Het is dan aan eiseressen om te weerleggen dat zij onjuiste gegevens hebben verstrekt, maar zij zijn daar niet in geslaagd.
De rechtbank concludeert dat uit het voorgaande volgt dat eiseressen over beide essentiële onderdelen van hun relaas onjuiste gegevens hebben verstrekt en dat dit doorslaggevend is geweest bij de verlening van de vluchtelingenstatus. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor intrekking neergelegd in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Over de evenredigheid
11. Eisers stellen dat de staatssecretaris ten onrechte geen evenredigheidsbeoordeling heeft verricht bij de intrekking van de verblijfsvergunningen van eiseressen met terugwerkende kracht. Eisers hebben laten vallen wat zij hebben aangevoerd over artikel 3.105d van het Vb, maar hun betoog voor het overige gehandhaafd. Eisers menen dat er wel ruimte is voor een evenredigheidsbeoordeling. De Kwalificatierichtlijn maakt immers onderscheid tussen verlening en intrekking van de vluchtelingenstatus aan de ene kant en de verstrekking van een verblijfstitel aan de andere kant, waarbij wordt verwezen naar een annotatie bij de Afdelingsuitspraak van 25 januari 2023. [16] Er is bij intrekking van de asielstatus dus ruimte om de verblijfstitel in stand te laten.
Verder wordt in paragraaf 117 van het Handbook [17] , waar de staatssecretaris naar verwijst, “cancellation” van de vluchtelingenstatus ook niet dwingend voorgeschreven. Tot slot verwijzen eisers in dit verband naar paragraaf 94 en verder van de Legal and Protection Policy Research Series getiteld Cancellation of Refugee Status van de UNHCR van maart 2003 [18] .
12. De staatssecretaris stelt dat geen ruimte is voor een evenredigheidsbeoordeling, omdat sprake is van een imperatieve intrekkingsgrond. De staatssecretaris verwijst daarbij naar het regelgevend kader zoals hierboven uiteen is gezet.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Eisers hebben gelijk als zij stellen dat in de Kwalificatierichtlijn een onderscheid wordt gemaakt tussen de vluchtelingstatus en de daarop gebaseerde verblijfstitel. Maar uit de Kwalificatierichtlijn volgt ook dat de verblijfstitel is verbonden met de vluchtelingenstatus. Op grond van artikel 24 van de Kwalificatierichtlijn wordt aan personen met de vluchtelingenstatus een verblijfstitel verstrekt. [19] De verblijfstitel volgt dus uit de vluchtelingenstatus. De rechtbank leest in de Kwalificatierichtlijn geen ruimte om een vreemdeling een verblijfstitel te laten behouden die op grond van die vluchtelingenstatus is verleend, als die vluchtelingenstatus is ingetrokken, omdat de persoon niet meer voldoet aan de materiële voorwaarden voor verlening van die status. Andersom is het wel mogelijk dat een persoon zijn verblijfstitel verliest, maar de vluchtelingenstatus behoudt, als hij voldoet aan de materiële voorwaarden. [20] Dat is in de Nederlandse situatie in feite ook zo, waarbij de rechtbank verwijst naar de rechtspraak die in rechtsoverweging 3.1 is opgenomen. Dat betekent dan ook dat als de vluchtelingenstatus is ingetrokken, de grondslag voor een verblijfstitel die op die status is gebaseerd komt te vervallen. Het Unierecht, maar ook het nationale recht, biedt naar het oordeel van de rechtbank ruimte voor het behoudt van de verblijfsvergunning asiel vanaf het moment van de eerste aanvraag in geval de vluchtelingenstatus is ingetrokken, zoals in dit geval. De verwijzing van eiseressen naar paragraaf 117 UNHCR Handbook overtuigt echter niet. Daar staat, voor zover nu van belang, dat “Circumstances may (…) come to light that indicate that a person should never have been recognized as a refugee in the first place; e.g. if it subsequently appears that refugee status was obtained by a misrepresentation of material facts, (…). In such cases, the decision by which he was determined to be a refugee will normally be cancelled.” Het “normally” zegt naar het oordeel van de rechtbank echter niets over de evenredigheid, er kunnen immers ook andere redenen zijn waarom toch een vluchtelingenstatus wordt verleend, bijvoorbeeld als er andere of nieuwe gronden van vervolging aan de orde zijn. Maar ook hieruit volgt dat als niet (meer) wordt voldaan aan de materiële voorwaarden voor vluchtelingschap, er geen reden (meer) is voor het toekennen van de status van vluchteling. De rechtbank wijst er overigens op dat deze paragraaf uit het Handbook niets zegt over de verblijfstitel die met de status van vluchteling verband houdt. De noot van A. Chatelion Counet, waarnaar eisers hebben verwezen geeft evenmin aanleiding anders te oordelen. Daarbij verwijst de rechtbank naar wat hiervoor is overwogen met betrekking tot het stelsel van de Kwalificatierichtlijn en het onderscheid tussen verblijfstitel en de vluchtelingenstatus en de verbondenheid daarvan. De rechtbank merkt verder op dat in het Nederlandse stelsel bij intrekking van de vluchtelingenstatus en de daarop gebaseerde verblijfstitel, op grond van alle beschikbare en geloofwaardig geachte elementen wordt beoordeeld of er toch aanleiding is voor het verlenen van een asielvergunning. [21] Dat is in lijn met het systeem van de Kwalificatierichtlijn, dat lidstaten verplicht het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen. [22] Dat is in het geval van eisers ook gebeurd. Ook worden de belangen van de vreemdeling getoetst in het kader van artikel 8 van het EVRM en of er aanleiding bestaat een vreemdeling uitstel van vertrek te gunnen op grond van artikel 64 van de Vw. [23] In dit geval heeft die beoordeling ook plaats gevonden. Dat er relevante elementen bestaan die daarbij niet aan de orde zijn gekomen is door eisers overigens ook niet gesteld.
Uit het research paper ‘Cancellation of Refugee Status’ geschreven voor UNHCR van maart 2003 volgt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat het Vluchtelingenverdrag zou verplichten tot een evenredigheidsbeoordeling. In paragraaf 97 staat weliswaar dat: “
From aprotection perspective, cancellation clauses whereby the authorities are entitled, and
required, to exercise discretion, and therefore have a duty to consider all relevant
circumstances of a case, are clearly the better practice.”Dit verwijst terug naar de eerdere paragrafen 31 en 32 waaruit volgt dat dit met name te maken heeft met de mogelijkheid dat personen gebruik maken van valse documenten om hun land te ontvluchten en dat de geloofwaardigheid van het relaas daarvan moet worden onderscheiden. Verder volgt uit de door eisers aangehaalde paragrafen vooral dat rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. In het Nederlandse systeem gebeurt dit ook, zoals hierboven uiteengezet, en er is niet gesteld dat in dit geval relevante omstandigheden buiten beschouwing zijn gebleven.
De staatssecretaris hoefde dus geen andere evenredigheidsbeoordeling te verrichten dan de ambtshalve beoordelingen die de staatssecretaris heeft verricht. De rechtbank komt echter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan, gelet op het navolgende.
Over de beoordeling van de huidige situatie
14. De staatssecretaris beoordeelt bij een intrekking op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, van de Vw op het moment van de herbeoordeling of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige elementen en bevindingen op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [24]
15. Eiseressen hebben zich op het standpunt gesteld dat de staatssecretaris in dit kader het relaas van eiseressen opnieuw integraal had moeten toetsen, aan de hand van de elementen die in WI 2022/3 worden genoemd. De staatssecretaris had dus ook moeten beoordelen of ontoereikende verklaringen over het eerste element kunnen worden gecompenseerd door verklaringen over de overige twee elementen, waarbij is verwezen naar de Afdelingsuitspraken van 12 mei 2021. [25] Verder is bij eiseressen sinds de vorige procedure sprake geweest van geloofsgroei en de staatssecretaris had de verklaringen daarover moeten beoordelen in samenhang met wat eiseressen in de voorgaande procedure naar voren hebben gebracht, waarbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022. [26] Dat betekent ook dat alle elementen uit WI 2022/3 tijdens de intrekkingsgehoren aan de orde gesteld hadden moeten worden en dat de staatssecretaris had moeten doorvragen, en dat is niet of onvoldoende gebeurd. Dat maakt dat de voorbereiding onzorgvuldig is geweest.
16. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde bekering en de gestelde afvalligheid met inachtneming van WI 2022/3 zijn herbeoordeeld en dat eiseressen ook zijn bevraagd op de elementen die de Werkinstructie zijn genoemd. Omdat eiseressen tijdens de gehoren zijn gebleven bij hun oorspronkelijke relaas, was er voor de staatssecretaris geen aanleiding om door te vragen. Om te kunnen spreken van geloofsgroei moet er namelijk sprake zijn van een geloofwaardige bekering. Anders dan eiseressen stellen is in de besluiten wel beoordeeld of verklaringen over elementen 2 en 3 de ontoereikende verklaringen over element 1 kunnen compenseren, en dat was niet het geval.
17.1
De rechtbank overweegt als volgt. De drie elementen die in WI 2022/3 worden genoemd zijn 1. de motieven voor en het proces van bekering, 2. de kennis van het nieuwe geloof, en 3. de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. Op basis van de standpunten die partijen over en weer hebben gewisseld stelt de rechtbank vast dat de partijen het erover eens zijn dat in het kader van de herbeoordeling als hier aan de orde van toepassing zijn de Werkinstructie 2022/3 en het beoordelingskader voor opvolgende aanvragen zoals dat in de hiervoor genoemde uitspraak van 28 september 2022 is opgenomen.
17.2
Uit de uitspraak van 28 september 2022 volgt dat het bij opvolgende aanvragen waarbij een bekering eerder ongeloofwaardig is geacht, het aan de vreemdeling is om nieuwe elementen en bevindingen aan te dragen die de tekortkomingen uit de voorgaande procedure kunnen wegnemen. De (verzwaarde) bewijslast rust hierbij op de vreemdeling. In deze uitspraak is echter ook overwogen dat de staatssecretaris, als hij de vreemdeling hoort, de vreemdeling uitdrukkelijk de gelegenheid moet bieden om aan de hand van de als nieuw aangedragen elementen en bevindingen in te gaan op verklaringen die hij in de voorgaande procedure heeft afgelegd. Uiteindelijk zal de staatssecretaris de nieuwe elementen en bevindingen immers in samenhang met de gegevens uit de voorgaande procedure moeten beoordelen.
17.3
De rechtbank stelt vast dat uit de intrekkingsgehoren van eiseressen niet volgt dat zij op alle drie de elementen zijn bevraagd of dat op die elementen is doorgevraagd. De vragen richten zich vooral op element 3 (de activiteiten). Zo is eiseres 1 voor wat betreft element 1 enkel éénmaal gevraagd wat het geloof voor haar betekent [27] , wat de staatssecretaris op zitting heeft erkend. Aan eiseres 2 is drie keer gevraagd wat het geloof voor haar betekent [28] , maar andere vragen over element 1 zijn niet gesteld. Aan eiseres 3 zijn helemaal geen vragen over element 1 gesteld, wat de staatssecretaris ter zitting ook heeft erkend. Aan geen van de eiseressen is een vraag gesteld over element 2 (kennis van het geloof).
17.4
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan de staatssecretaris stelt, het vasthouden van eiseressen aan hun oorspronkelijke relaas niet betekent dat de staatssecretaris eiseressen niet over alle elementen vermeld in WI 2022/3 had hoeven te bevragen of daarover niet had hoeven doorvragen. Dit geldt te meer nu de intrekkingsgehoren betrekking hadden op zowel de (ex tunc) beoordeling of in 2017 kon worden ingetrokken, als op de te maken (ex nunc) beoordeling of eiseressen ten tijde van de bestreden besluiten in aanmerking kwamen voor een asielvergunning. De rechtbank licht dit hieronder verder toe.
In dit geval is geen sprake van een opvolgende aanvraag, maar de rechtbank is met eiseressen van oordeel dat niet valt in te zien waarom het beoordelingskader van de Afdelingsuitspraak van 28 september 2022 niet ook van toepassing is op deze situatie. Als sprake is van een opvolgende aanvraag is het in de eerste plaats aan de vreemdelingen om schriftelijk toe te lichten hoe de als nieuw ingebrachte elementen en bevindingen tekortkomingen uit de voorgaande procedure kunnen wegnemen. In dit geval was echter geen sprake van een opvolgende aanvraag en dus geen schriftelijke fase. Eiseressen hebben in dit geval wel verklaringen en nieuw overgelegde stukken aangevoerd om te onderbouwen dat in elk geval nu sprake is van een oprechte bekering. Het was daarom aan de staatssecretaris om ook ex nunc aan de hand van alle elementen van WI 2022/3 te beoordelen of hiervan sprake is, waarbij de ongeloofwaardigheid van de bekering in 2017 wel kan worden betrokken. Uit de uitspraak van 28 september 2022 volgt immers dat de ongeloofwaardigheid van een eerdere (gestelde) bekering op zichzelf geen reden kan zijn voor afwijzing van een nieuwe aanvraag, terwijl dat in essentie wel is wat in dit geval is gebeurd. Uit deze uitspraak, en uit WI 2022/3, volgt verder dat de staatssecretaris, als hij de vreemdeling hoort, de vreemdeling tijdens het gehoor uitdrukkelijk de gelegenheid moet bieden om aan de hand van de als nieuw aangedragen elementen en bevindingen in te gaan op eerdere verklaringen en daarbij niet kan eisen dat de motieven en het proces van de bekering volledig nieuw zijn en dat afstand wordt genomen van de eerder afgelegde verklaringen. Om die beoordeling goed te kunnen verrichten had de staatssecretarissen eiseressen dan ook in de gelegenheid moeten stellen daarover te verklaren en had hij hen ook moeten bevragen – en moeten doorvragen – op alle elementen van WI 2022/3.
17.5
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de gehoren van eiseressen niet op de juiste wijze zijn afgenomen. De besluiten zijn daarmee onzorgvuldig voorbereid. Dat betekent ook dat de staatssecretaris bij zijn herbeoordeling niet beschikte over alle relevante informatie. Dat maakt dat het standpunt van de staatssecretaris dat niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van eiseressen geconcludeerd zou moeten worden dat sprake is vluchtelingschap of van een reëel risico op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw onvoldoende is gemotiveerd. De besluiten zijn genomen in strijd met de wet. [29] Voor toepassing van artikel 6:22 van de Awb, waar de staatssecretaris op zitting om heeft verzocht als de rechtbank op het onderhavige punt een gebrek zou constateren, bestaat geen grond, nu op dit moment niet kan worden geoordeeld dat eiseressen door dit gebrek niet in hun belangen zijn geschaad.
18. De conclusie zoals die in rechtsoverweging 17.5 is gegeven, is voor de rechtbank reden om, met het oog op finale geschillenbeslechting, deze tussenuitspraak te doen. Naar het oordeel van de rechtbank is er, in afwachting van de reactie van de staatssecretaris, in deze tussenuitspraak geen aanleiding om ook alvast in te gaan op wat eiseressen verder hebben aangevoerd, onder andere over artikel 8 van het EVRM. Ook ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om het besluit van eiser te bespreken.

Conclusie en gevolgen

19. De rechtbank ziet aanleiding om de staatsecretaris op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen de gebreken in de bestreden besluiten die in rechtsoverweging 17 zijn geconstateerd te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. [30] Om de gebreken te herstellen, moet de staatssecretaris eiseressen horen over de 3 elementen van Werkinstructie 2022/3, ook in het licht van wat over het gehoor in de uitspraak van 28 september 2022 is overwogen. Daarbij zal de staatssecretaris moeten doorvragen als hij meent dat eiseressen de vragen te algemeen beantwoorden. Ook zal de staatssecretaris op basis van de gehoren de motivering van de besluiten moeten aanvullen of in plaats daarvan nieuwe besluiten moeten nemen. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken kan herstellen. De staatssecretaris moet de rechtbank de uitkomst mededelen en, als hij nieuwe besluiten neemt deze op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en mededelen.
20. De staatssecretaris moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de staatssecretaris gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de staatssecretaris. In beginsel, ook in de situatie dat staatssecretaris de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op de beroepen.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt de staatssecretaris op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt de staatssecretaris in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, voorzitter, en mr. A.M. den Dulk en
mr. K.E. Geertsema, leden, in aanwezigheid van mr. M.P. de Zwart, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, onder a, van de Vw.
3.Rechtbank Oost-Brabant 14 juli 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:3502. Dit vonnis is in hoger beroep bevestigd door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 december 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:4067.
4.Artikel 62, tweede lid onder b, van de Vw.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 2 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1550.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Afdeling 4 december 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BC3329.
8.Nota naar aanleiding van het Verslag, Kamerstukken II 1999/2000, 26 732, no. 7, blz. 25-26, zie ook Afdeling 20 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:3504.
9.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking).
10.Afdeling 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:230.
11.Afdeling 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:230.
12.Vanaf 4.3.
13.Verhoor van 29 maart 2018.
14.Verhoor van 29 maart 2018.
15.Rapport verhoor KMar 29 maart 2018.
16.A. Chatelion Counet bij JV 2023/65.
17.Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status under the
18.https://www.refworld.org/reference/research/unhcr/2003/en/33125
19.Artikel 24 Kwalificatierichtlijn.
20.Arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak M., X. en X., van 14 mei 2019, ECLI:EU:C:2019:403.
21.Zie C2/10.2.1.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
22.Artikel 21 Kwalificatierichtlijn.
23.Zie C2/10.1.1 en C2/10.1.2 van de Vc.
24.Paragraaf C2/10.2.1.2 van de Vc, gelezen in samenhang met paragraaf C2/10.1.4 van de Vc.
27.Rapport van intrekkingsgehoor 8 oktober 2021 p.9.
28.Rapport van intrekkingsgehoor 13 oktober 2021 p.6.
29.Artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
30.Artikel 8:80a van de Awb.