ECLI:NL:RBDHA:2024:10059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
NL24.6974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsaanvraag familie en gezin; geen vrijstelling mvv-vereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel 'familie en gezin' beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 2 augustus 2022 afgewezen, en deze afwijzing is bevestigd in het besluit van 26 januari 2024. Eiser, die in Nederland verblijft, heeft een aanvraag ingediend om vrijstelling van het mvv-vereiste, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. De staatssecretaris heeft terecht geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn oom, die als referent fungeert. Eiser heeft ook aangevoerd dat het vasthouden aan het mvv-vereiste onredelijk is, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van onevenredige hardheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6974

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatsecretaris

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser gericht tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag met verblijfsdoel ’familie en gezin’.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 2 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 januari 2024 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser heeft bij het indienen van het beroepschrift verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht. Gelet op de overgelegde en ondertekende inkomensverklaring inhoudend dat eiser geen inkomsten geniet en dat hij niet beschikt over vermogen, ziet de rechtbank aanleiding dat verzoek toe te wijzen.
4. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen de afwijzing van eisers aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser heeft op 3 mei 2022 een aanvraag gedaan voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' bij zijn oom (referent). Daaraan voorafgaand heeft eiser eerst (als minderjarige) in Griekenland en later (als meerderjarige) in Nederland een asielverzoek ingediend. Eiser bevindt zich in Nederland.
7. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser bij het primaire besluit afgewezen, welke afwijzing is bevestigd door de beslissing op het door eiser ingestelde bezwaar. De aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf als familie- en gezinslid’ is door de staatssecretaris afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en ook omdat eiser niet voldoet aan het paspoortvereiste. Eiser komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven. Er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en van financiële afhankelijkheid is ook niet gebleken. De gemaakte belangenafweging (op grond van het bepaalde uit de uitspraak van de Raad van State van 13 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2006)) valt uit in het nadeel van eiser. Verder heeft de staatssecretaris gesteld dat hij vasthoudt aan het mvv-vereiste omdat het niet onredelijk hard voor eiser is. Eisers komt tevens niet in aanmerking voor vrijstelling op grond van het paspoortvereiste.
8. Eiser voert aan dat hij vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste nu hij door de Nederlandse autoriteiten vanuit Griekenland naar Nederland is gehaald. Verder stelt hij zich op het standpunt dat hij vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste op grond van beschermenswaardig familieleven. De staatssecretaris erkent de familieband tussen eiser en zijn oom. Eiser verblijft sinds zijn aankomst bij zijn oom. De oom vervult een vaderrol; eiser werd als minderjarige en wordt als jongvolwassene verzorgd door zijn oom (en tante). Ook blijkt niet dat zijn gezin in Irak nog in leven is. Er is geen contact meer en eiser gaat er niet meer van uit dat zijn vader, broers en zussen nog in leven zijn. Eisers leeftijd dient onderdeel te zijn van de belangenafweging.
Eiser heeft ter zitting zijn standpunt over het jongvolwassenenbeleid laten varen. Van hem mag echter niet worden verlangd om de mvv-aanvraag buiten de Europese Unie (EU) in te dienen en af te wachten. Daarbij komt - ook in het kader van het paspoortvereiste - dat hij niet over een Iraaks paspoort beschikt en dus niet in staat is terug te keren. Eiser heeft opnieuw verzocht om internationale bescherming en kan ook om die reden niet worden verzocht de EU te verlaten. Vasthouden aan het mvv-vereiste is volgens hem onredelijk en in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
Ten aanzien van het paspoortvereiste wijst eiser erop dat de staatssecretaris bekend is met de strikte regels, die de Iraakse autoriteiten hanteren bij het verstrekken van een paspoort (zie Algemeen ambtsbericht Irak van november 2023). Eiser is vanuit Nederland niet in staat de benodigde documenten te verkrijgen en verkeert in bewijsnood. Ten aanzien van de afhankelijkheidsrelatie, het privéleven, de belangenafweging en de bovenstaande afwegingen heeft de staatssecretaris eenzijdig, zonder nader onderzoek bij eiser, standpunten geformuleerd. Het is vaste rechtspraak dat met betrekking tot artikel 8 van het EVRM eiser in staat moet worden gesteld om zijn belangen tijdens een hoorzitting mondeling kenbaar te maken. Het bestreden besluit is op dit punt onzorgvuldig tot stand gekomen en de staatssecretaris schendt de hoorplicht
9.1
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft een aanvraag gedaan met verblijfsdoel ‘familie en gezin’. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan de aanvraag worden afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. In artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat van het vereiste van een geldige mvv is vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM is. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of eiser vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste. Hierbij moet de vraag beantwoord worden of er sprake is van beschermenswaardig familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De relatie tussen een ouder/oom/verzorger en een volwassen neef is niet begrepen onder het zogenoemde kerngezin en valt niet onder de beschermende reikwijdte van artikel 8 van het EVRM, tenzij er sprake is van “additional factors of dependence, other than normal emotional ties” (bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen). Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 maart 2024 [1] volgt dat voor het in casu aannemen van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM in beginsel dus sprake dient te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin. In het onderhavige geval dient er tussen eiser en zijn oom, meerderjarigen buiten het kerngezin, dus sprake te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
9.2
De hierboven genoemde bijkomende elementen van afhankelijkheid moeten door eiser worden gesteld en onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. De enkele (blote) stelling van eiser dat hij tijdens zijn verblijf in Nederland altijd feitelijk heeft behoord tot het gezin van zijn oom en financieel wordt ondersteund, is daarvoor onvoldoende. De staatssecretaris heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er tussen eiser en zijn oom geen sprake is van familie- en gezinsleven dat onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM valt, zodat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
Onevenredige hardheid
9.3
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onevenredige hardheid. De rechtbank begrijpt dat eisers inhoudelijke gronden voor die stelling gelijk zijn aan de gronden die hiervoor zijn benoemd in het kader van artikel 8 van het EVRM, in samenhang met het niet kunnen afreizen naar Irak. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001, biedt de hardheidsclausule van artikel 3.71, derde lid, van het Vb de staatssecretaris de mogelijkheid vreemdelingen in zeer uitzonderlijke individuele gevallen vrij te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van dergelijke omstandigheden. Eiser stelt daarnaast dat het voor hem niet mogelijk is om naar Irak af te reizen om daar een mvv aan te vragen en daar de beslissing af te wachten, omdat hij niet beschikt over een daarvoor benodigd reisdocument. De staatssecretaris heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt gesteld dat eiser met zijn enkele stelling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen reisdocument van de Iraakse autoriteiten kan krijgen. De stelling van eiser dat van hem niet verlangd mag worden dat hij naar Irak reist omdat hij nog een asielaanvraag heeft lopen, is in dit verband ook onvoldoende. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om eiser met toepassing van de hardheidsclausule vrij te stellen van het mvv-vereiste. Ook is het bestreden besluit niet in strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. De staatssecretaris heeft, nu eiser niet nader heeft onderbouwd of geconcretiseerd op grond van welke bijzondere omstandigheden, die niet reeds in de besluitvorming zijn betrokken, niet ten onrechte overwogen dat de gevolgen van het bestreden besluit niet onevenredig zijn met het beleid te dienen doelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
10. Tot slot voert eiser aan de staatssecretaris in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld door hem niet te horen in bezwaar. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 en 5.2, is het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en moet de staatssecretaris terughoudend omgaan met uitzonderingen op de hoorplicht. Gelet op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd kon de staatssecretaris in dit geval tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder eiser in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over zijn aanvraag.
11. Eisers beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188