ECLI:NL:RBDHA:2024:10034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
24.21021 en 24.21023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 27 juni 2024, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 15 mei 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 18 juni 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. Dit betekent dat de eisers ongelijk krijgen en dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvragen niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

Eisers hebben aangevoerd dat de detentie- en leefomstandigheden in Kroatië in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat lidstaten mogen vertrouwen op de naleving van internationale verplichtingen door andere lidstaten. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en stelt vast dat eisers kunnen worden overgedragen aan Kroatië, zonder recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.21021en 24.21023

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer]
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 15 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
5. Eisers voeren aan dat zij door de detentie- en leefomstandigheden en de kwaliteit van de asielprocedure in Kroatië in een situatie terecht komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Zij hebben in hun verhoren en in de zienswijze verklaard dat zij onder zeer slechte omstandigheden zijn aangehouden, en dat ze gedwongen werden om vingerafdrukken af te staan en een Kroatisch, onvertaald document te ondertekenen. Ook stelt één van de eisers dat zijn bril, horloge en sigaretten zijn afgenomen en dat hij deze spullen niet terug heeft gekregen. Eisers betogen dat verweerder niet langer kan verwijzen naar de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3411), omdat uit lagere jurisprudentie, blijkt dat de ervaringen van eisers niet op zichzelf staan wat betreft de omstandigheden en behandeling in Kroatië.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij verwijst de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [2] Uit onderzoek van de staatssecretaris blijkt dat Kroatië zich ten aanzien van overgedragen Dublinclaimanten houdt aan zijn internationale verplichtingen, en dat deze niet het risico lopen om door Kroatië zonder behandeling van het asielverzoek te worden uitgezet.
5.2.
De rechtbank is onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023 van oordeel dat ten aanzien van Kroatië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. De rechtbank wijst erop dat de voornoemde uitspraak van de Afdeling laatstelijk, op 17 mei 2024, weer is bevestigd. [3] De rechtbank ziet verder in het betoog van eisers geen aanknopingspunten om van deze jurisprudentie af te wijken: Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat ernstig moet worden gevreesd dat zij in Kroatië in een situatie terecht komen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. De enkele verwijzing door eisers naar andere relazen treft geen doel, omdat eisers deze relazen niet inzichtelijk hebben gemaakt en niet concreet hebben aangegeven op welke punten ernstig zou moeten worden gevreesd dat de opvang- en asielprocedure in Kroatië voor Dublinclaimanten niet meer voldoen aan de in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening gestelde eisen. Daarbij komt dat de verwijzing naar het relaas van eisers zelf geen doel treft, omdat zij thans in een andere situatie verkeren. Zij zijn nu immers Dublinclaimanten en Kroatië heeft het verzoek om terugname aanvaard.
6. Eisers voeren voorts aan dat hun overdracht aan Kroatië onevenredig hard is. Zij verwijzen hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 12 maart 2024. [4] Eisers stellen dat in die uitspraak van soortgelijke gebeurtenissen in Kroatië is geoordeeld dat de staatssecretaris deze onvoldoende heeft betrokken bij zijn beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de in die zaak geschetste omstandigheden bijzondere omstandigheden kunnen zijn in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening, en dat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd waarom artikel 17 van de Dublinverordening niet was toegepast.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de zaak van de rechtbank niet vergelijkbaar is en dat in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding wordt gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat eisers enkele verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem geen doel treft. De staatssecretaris heeft deugdelijk toegelicht dat de situatie in die uitspraak niet vergelijkbaar is met eisers zaken. In die zaak had de staatssecretaris in het bestreden besluit geen kenbare en deugdelijke motivering gegeven; dat heeft de staatssecretaris in de zaken van eisers wel gedaan. De rechtbank is van oordeel dat in de zaken van eisers de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft daarin de familie van eisers in Nederland betrokken en deugdelijk gemotiveerd waarom hierin geen aanleiding wordt gezien de zaken van eisers naar zich toe te trekken. Verder heeft de staatssecretaris de pas op zitting naar voren gebracht medische en psychische omstandigheden niet als bijzondere, individuele omstandigheden hoeven aanmerken, omdat deze niet met objectieve stukken zijn onderbouwd en niet valt in te zien waarom eisers hiervan niet eerder een onderbouwing hadden kunnen overleggen.
6.1.
De staatssecretaris heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Kroatië. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers mogen worden overgedragen aan Kroatië. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013