ECLI:NL:RBDHA:2024:10034
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 27 juni 2024, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 15 mei 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 18 juni 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. Dit betekent dat de eisers ongelijk krijgen en dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvragen niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.
Eisers hebben aangevoerd dat de detentie- en leefomstandigheden in Kroatië in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat lidstaten mogen vertrouwen op de naleving van internationale verplichtingen door andere lidstaten. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en stelt vast dat eisers kunnen worden overgedragen aan Kroatië, zonder recht op vergoeding van proceskosten.