ECLI:NL:RBDHA:2023:9982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Poolse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 19 juni 2023, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 28 juni 2023 in Breda, waar partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat eiser niet meer vreemdelingenrechtelijk gedetineerd was en zijn belangen niet geschaad waren door de afwezigheid.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft niet betwist dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist zijn. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen verplichting bestaat voor verweerder om voorafgaand aan de maatregel een uittreksel JD op te vragen, mits er op andere wijze contact is gezocht met het Openbaar Ministerie (OM). De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17805

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 21 juni 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2023 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de
vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag
worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106
van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de
Staat toekennen.
Verzoek om aanhouding
3. Eiser zit ten tijde van de behandeling van dit beroep strafrechtelijk gedetineerd in de PI [1] Ter Apel. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verzocht om de behandeling aan te houden, zodat eiser kan worden aangevoerd en hij aanwezig kan zijn bij de behandeling van het onderhavige beroep. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding ter zitting afgewezen, omdat eiser niet meer vreemdelingrechtelijk is gedetineerd en aan de rechtbank geen verzoek is gedaan om het transport te gelasten. [2] De rechtbank neemt hierbij in acht dat eiser ter zitting door zijn gemachtigde is vertegenwoordigd, zodat eiser niet in zijn belangen is geschaad.
Het vereiste van contact met het OM [3] en uittreksel JD [4]
4. Eiser voert aan dat verweerder, gelet op zijn beleid opgenomen in paragraaf A3/6.3 van de Vc [5] , voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring toestemming had moeten vragen aan het OM om hem uit te zetten. Verder voert eiser aan dat verweerder het uittreksel JD altijd voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring dient op te vragen. Nu deze toestemming niet is gegeven dan wel gevraagd en geen uittreksel JD is opgevraagd vóór de inbewaringstelling, is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
5. Op grond van onderdeel A3/6.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 vindt onder
meer geen uitzetting plaats als de vreemdeling:
  • als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden en het strafonderzoek nog niet door het OM is beëindigd;
  • een strafvervolging wegens een misdrijf heeft lopen waarop niet onherroepelijk is beslist;
  • tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld en deze nog niet is ondergaan; of
Uitzetting mag in deze gevallen wel plaatsvinden als het OM daartegen binnen drie werkdagen geen bezwaar heeft gemaakt.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [6] is het ontbreken van bezwaar bij het OM een vereiste voor uitzetting en niet voor inbewaringstelling. Dit betekent dat verweerder pas gehouden is om contact te zoeken met het OM als er een datum voor uitzetting of overdracht bekend is. [7] Indien het OM bezwaar maakt, geldt dat als een feitelijke belemmering om de vreemdeling uit te zetten en dient de vreemdelingenbewaring, bij het ontbreken van zicht op uitzetting, te worden opgeheven.
7. De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat verweerder altijd gehouden is een uittreksel JD van de vreemdeling op te vragen. Als verweerder, zoals hier het geval is, al op andere wijze contact heeft gezocht met het OM om na te gaan of er bezwaar bestaat tegen de voorgenomen uitzetting of overdracht van de vreemdeling, valt niet in te zien wat een uittreksel JD daar nog aan toevoegt. Voor zover eiser verwijst naar rechtspraak waarin is geoordeeld dat verweerder steeds, voorafgaand aan elke inbewaringstelling, een uittreksel JD moet opvragen, overweegt de rechtbank dat dit vereiste niet volgt uit het door verweerder gevoerde beleid, noch uit de daarop gebaseerde rechtspraak van de Afdeling.
Maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [8] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [9] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Gebruik tolk tijdens vertrekgesprek
10. Eiser voert verder aan dat uit het verslag van het vertrekgesprek van 21 juni 2023 niet blijkt dat gebruik is gemaakt van een tolk Pools. Hoewel de rechtbank met eiser vaststelt dat in het verslag van het vertrekgesprek niet is vermeld dat gebruik is gemaakt van een tolk Pools, volgt uit de vragen van de medewerker van de DT&V [10] en de antwoorden van eiser dat zij elkaar begrepen. Hieruit leidt de rechtbank af dat tijdens het gesprek gebruik is gemaakt van een tolk Pools en is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad.
Omstandigheden detentiecentrum Rotterdam
11. Eiser voert tot slot aan dat zijn vrijheidsontneming onrechtmatig is gelet op de atmosfeer waarin hij zich in het detentiecentrum in Rotterdam bevindt. Er is sprake van schending van de psychische integriteit van eiser. Ook is de bewaring volgens eiser in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
12. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de bewaringsrechter niet kan oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld, maar dat daarvoor een andere rechtsgang openstaat. [11] De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn psychische integriteit is geschonden. Zo is gesteld noch gebleken dat eiser zelf betrokken is geweest bij de incidenten die zijn omschreven in de artikelen in de
Telegraaf [12] , waarop eiser een beroep heeft gedaan. Overigens is ook niet gesteld of gebleken dat eiser op de voorgeschreven wijze zijn beklag heeft gedaan. Voor het oordeel dat de bewaring in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, ziet de rechtbank geen aanleiding.
Ambtshalve toets [13]
13. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van de opheffing op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Penitentiaire inrichting.
2.Artikel 2.14, vijfde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021.
3.Openbaar Ministerie.
4.Justitiële Documentatie.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ABRvS 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1504.
8.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
9.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
10.Dienst Terugkeer & Vertrek.
11.ABRvS 29 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:4002.
12.
13.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.