ECLI:NL:RBDHA:2023:994
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek op medische gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. de Jong, had bezwaar aangetekend tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. Dit besluit volgde op een mededeling van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) dat verzoeker op 5 januari 2023 het asielzoekerscentrum moest verlaten.
Tijdens de zitting op 29 december 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had bij de beoordeling van zijn verzoek, gezien de dreigende uitzetting. Het Bureau Medische Advisering (BMA) had eerder advies uitgebracht, waarin werd gesteld dat verzoeker lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS), maar dat er geen medische noodsituatie op korte termijn werd verwacht. Verzoeker werd in staat geacht om te reizen, mits hij de juiste medicatie meebracht.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het BMA-advies. Bovendien was er een aanvullend besluit van de staatssecretaris waarin verzoeker een terugkeerbesluit was opgelegd, met de verplichting om binnen vier weken naar Liberia terug te keren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open.